ECLI:NL:CRVB:2015:4083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/5432 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling bijstandsaanvraag en niet in behandeling nemen door college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De appellante had op 9 juli 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar heeft niet alle gevraagde gegevens ingeleverd. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft de aanvraag op 5 september 2013 niet in behandeling genomen, omdat appellante tijdens een intakegesprek op 4 september 2013 niet alle benodigde informatie had verstrekt. Appellante ontving een schriftelijke waarschuwing wegens schending van de inlichtingenverplichting. Het college verklaarde de bezwaren tegen de besluiten ongegrond in een besluit van 14 januari 2014.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, met bijzondere aandacht voor de verplichtingen van appellante om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken binnen de gestelde termijnen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig aanleveren van gegevens bij aanvragen om bijstand en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

14/5432 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
28 augustus 2014, 14/284 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Namens appellante is verschenen mr. Hermans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft zich op 9 juli 2013 bij het UWV Werkbedrijf gemeld voor een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 19 juli 2013 heeft appellante de daartoe strekkende aanvraag ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellante als reden voor de aanvraag onder meer vermeld dat zij tot dan toe heeft geleefd van de ziekte-uitkering van haar partner en dat haar partner in detentie zit.
1.2.
Omdat appellante niet alle bij de afspraakbevestiging gevraagde gegevens naar het intakegesprek op 19 juli 2013 had meegenomen, is haar bij brief van 19 juli 2013 verzocht om de in die brief genoemde, nog niet ingeleverde gegevens vóór 9 augustus 2013 te overleggen. Bij brief van 16 augustus 2013 is appellante een hersteltermijn geboden om uiterlijk 23 augustus 2013 nog ontbrekende gegevens te overleggen en is om een aantal nadere gegevens gevraagd. Bij brief van 29 augustus 2013 is appellante uitgenodigd voor een gesprek op 4 september 2013. Daarbij is, voor zover hier van belang, haar nogmaals een hersteltermijn gegeven om uiterlijk die dag de in de brief van 16 augustus 2013 genoemde gegevens in te leveren. Daarbij is appellante er, onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op gewezen dat als zij de gegevens waarvoor haar thans weer een hersteltermijn wordt geboden, niet volledig of binnen de gestelde termijn inlevert, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.
1.3.
Bij besluit van 5 september 2013 heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling genomen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante tijdens het gesprek op 4 september 2013 niet alle in de brief van 29 augustus 2013 gevraagde gegevens heeft overgelegd. Bij besluit van 6 september 2013 heeft het college appellante een schriftelijke waarschuwing op grond van artikel 18a, vierde lid, van de WWB gegeven wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.4.
Bij besluit van 14 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 5 september 2013 en 6 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in behandeling nemen aanvraag
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
De gegevens waarom het college heeft gevraagd, maar die niet door appellante binnen de geboden hersteltermijn zijn verstrekt, betreffen de polissen en de actuele afkoopwaarde van drie uitvaartverzekeringen waarvoor appellante de premie betaalt, gegevens over de detentie van haar partner in Duitsland en gegevens over de waarde van diens in Duitsland in beslag genomen auto. Deze gegevens waren, anders dan appellante stelt, noodzakelijk voor een goede beoordeling van haar inkomens- en vermogenssituatie en derhalve nodig voor de beslissing op de aanvraag.
4.3.
De beroepsgrond dat appellante niet de beschikking had over de actuele afkoopwaarde van de polissen en deze niet kon overleggen, slaagt niet. Appellante heeft tijdens het gesprek op 4 september 2013 verklaard dat zij ieder jaar de polissen van de betreffende verzekeringen thuis per post ontving, maar zij heeft deze pas bij een nieuwe aanvraag bij het college ingeleverd. Ook de actuele afkoopwaarde van de polissen zijn pas in die procedure aan het college overgelegd. Dit betekent dat appellante redelijkerwijs over deze gegevens kon beschikken. Indien appellante meer tijd nodig had dan de geboden hersteltermijn om de actuele afkoopwaarde van de polissen van haar dochters te verkrijgen, had zij het college binnen die termijn om uitstel kunnen vragen. Dat heeft appellante nagelaten en is haar te verwijten.
4.4.
De beroepsgrond dat haar niet kan worden verweten dat zij geen gegevens heeft overgelegd met betrekking tot de detentie van haar partner in Duitsland en de bij de aanhouding van haar partner in beslag genomen auto, slaagt evenmin. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in de onmogelijkheid verkeerde om daarover binnen de geboden hersteltermijn gegevens over te leggen. De enkele, niet met stukken onderbouwde stellingen dat zij, ondanks diverse verzoeken aan de Duitse advocaat van haar partner, geen enkele informatie over de detentie heeft gekregen en, totdat in oktober 2014 het bericht kwam dat de auto teruggekocht kon worden, niets over de auto heeft vernomen, zijn daarvoor onvoldoende. Appellante heeft bovendien van deze omstandigheden binnen de geboden hersteltermijn geen melding gedaan bij het college dan wel gevraagd om uitstel.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het college bevoegd was om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen. In wat appellante heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gevonden om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Waarschuwing
4.6.
Tegen de waarschuwing op grond van artikel 18a, vierde lid, van de WWB heeft appellante geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade dient daarom te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.M. Fleuren

HD