ECLI:NL:CRVB:2015:4082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
14/7008 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet in behandeling nemen bijstandsaanvraag en terugvordering voorschot

In deze zaak heeft appellante op 17 mei 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 11 juni 2013 een voorschot in de vorm van een lening verstrekt. Echter, op 24 juni 2013 heeft een klantmanager appellante verzocht om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften van zes bankrekeningen. Appellante heeft op 9 juli 2013 enkele gegevens overgelegd, maar het college heeft op 15 juli 2013 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen omdat niet alle gevraagde bewijsstukken waren ingeleverd. Tevens heeft het college het verstrekte voorschot teruggevorderd.

De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat zij alle gevraagde stukken heeft ingeleverd en dat het college enkele stukken verloren heeft. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college op goede gronden de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat appellante niet volledig heeft voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie.

Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de Raad heeft geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

14/7008 WWB
Datum uitspraak: 17 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2014, 14/513 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.R. van Laar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Namens appellante is verschenen mr. M.J.R. Roethof, kantoorgenote van mr. Van Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Duivenvoorde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 17 mei 2013 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand.
1.2.
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college een voorschot in de vorm van een lening verstrekt aan appellante.
1.3.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft een klantmanager, werkzaam bij de gemeente [woonplaats] , appellante verzocht uiterlijk 9 juli 2013 nog een aantal gegevens te verstrekken, waaronder bankafschriften van een zestal bankrekeningen over de periode vanaf 17 februari 2013 en, indien aanwezig, objectieve en verifieerbare bewijsstukken van stortingen van derden op de rekeningen en gegevens van schulden.
1.4.
Op 9 juli 2013 heeft appellante een aantal gegevens overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen op de grond dat zij niet volledig heeft gereageerd op de vraag om bewijsstukken in te leveren. Bij besluit van gelijke datum heeft het college het aan appellante verstrekte voorschot teruggevorderd op de grond dat haar aanvraag niet in behandeling is genomen en zij daarom het verstrekte voorschot terug moet betalen.
1.6.
Bij besluit van 10 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 15 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Niet in behandeling nemen aanvraag
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens nodig waren om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken.
4.3.
Appellante heeft allereerst aangevoerd dat zij alle gevraagde stukken heeft overgelegd. Ter zitting heeft appellante gesteld dat dit kan worden afgeleid uit de ontvangstbevestiging van de door haar op 9 juli 2013 ingeleverde stukken. Daarop is met een krulletje aangekruist dat zij alle bankafschriften over de laatst drie maanden van alle bankrekeningen heeft ingeleverd. Het college werpt haar daarom ten onrechte tegen dat onder meer van twee bankrekeningen bankafschriften ontbraken. Volgens appellante heeft het college een aantal stukken verloren, wat haar niet kan worden aangerekend.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Aan het enkele feit dat op de ontvangstbevestiging bij de aangekruiste bewijsstukken een krulletje staat, kan niet de betekenis worden toegekend die appellante daaraan gehecht wenst te zien. Zoals ook namens het college ter zitting is verklaard, kan daaruit slechts worden afgeleid dat appellante bewijsstukken heeft ingeleverd. Daaraan kan appellante echter niet het vertrouwen ontlenen dat daarmee het oordeel is geveld dat zij volledig heeft voldaan aan het in de brief van 24 juni 2013 vervatte verzoek om nadere gegevens te verstrekken. Voor de stelling dat appellante op 9 juli 2013 meer stukken heeft ingeleverd dan zich bij de gedingstukken bevinden, zijn geen aanknopingspunten. Daarbij komt dat appellante, hoewel daarom wel was gevraagd, ook geen uitleg heeft gegeven over stortingen van derden op haar bankrekeningen en evenmin gegevens heeft overgelegd van haar schulden.
4.5.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij geen objectieve en verifieerbare bewijsstukken van de stortingen op haar rekeningen heeft overgelegd. Haar was op basis van de brief van 24 juni 2013 niet duidelijk over welke stortingen op haar bankrekening zij informatie diende te leveren. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In die brief staat duidelijk vermeld dat er informatie wordt gevraagd over stortingen van derden op de rekeningen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, voor zover er bij appellante niettemin onduidelijkheid bestond over wat er van haar werd verlangd, het op haar weg had gelegen om daarover navraag te doen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het college de aanvraag van appellante op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld.
Terugvordering voorschot
4.7.
Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college hanteert de beleidsregel dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering wordt afgezien indien daartoe dringende redenen aanwezig zijn. Dringende redenen zijn aan de orde indien terugvordering tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de betrokkene zou leiden. Appellante heeft ook in hoger beroep niet onderbouwd dat en in hoeverre de terugvordering in haar geval tot dergelijke consequenties heeft geleid. De gestelde moeilijke financiële situatie, het feit dat zij de zorg heeft voor twee jongen kinderen en de gestelde omstandigheid dat het college stukken van haar is kwijtgeraakt, vormen geen dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.M. Fleuren

HD