ECLI:NL:CRVB:2015:3979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
13-6822 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2015, met zaaknummer 13-6822 WIA-T, wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellante besproken. Appellante, die van 1 november 2008 tot haar ziekmelding op 22 juni 2009 werkzaam was als medewerker financiële administratie, is uitgevallen door psychische klachten, waaronder schizofrenie. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde haar een uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

In hoger beroep betoogde appellante dat haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv werd onderschat en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had aangetoond dat appellante bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor haar functie. De Raad volgde de argumentatie van appellante en concludeerde dat het bestreden besluit niet op een juiste arbeidskundige grondslag berustte. De Raad gaf het Uwv de opdracht om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door het nemen van een nieuw besluit, waarbij het Uwv de functie van medewerker financiële administratie als maatman dient te beschouwen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om adequaat onderzoek te verrichten naar de geschiktheid van appellante voor haar laatst verrichte werkzaamheden. De Raad heeft de zaak dusdanig beoordeeld dat de conclusies van de deskundige, psychiater G.A. de Boer, zijn gevolgd en dat de eerdere besluiten van het Uwv niet voldoende onderbouwd waren.

Uitspraak

13/6822 WIA-T
Datum uitspraak: 4 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 november 2013, 12/942 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.H. ten Have, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.
Na de zitting van 31 augustus 2015 is het onderzoek heropend.
Vervolgens heeft de Raad bij brief van 7 september 2015 het Uwv een vraag voorgelegd. Het Uwv heeft hierop bij brief van 22 september 2015 antwoord gegeven.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 22 juni 2009 uitgevallen voor haar werk van medewerker financiële administratie vanwege psychische klachten. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellante lijdt aan schizofrenie, een ernstige psychische stoornis met forse beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens geconcludeerd appellante ongeschikt was voor haar laatst verrichte werk, maar dat zij nog wel geschikt was te achten voor passende functies. Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 20 juni 2011 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Na het bijwonen van de hoorzitting, dossieronderzoek en kennisname van de in bezwaar binnengekomen informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen bij appellante aanvaard. Op 9 december 2011 is een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Naar aanleiding van de aangepaste belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een aantal passende functies voor appellante geselecteerd. Bij besluit van 18 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft G.A. de Boer, psychiater, als deskundige appellante op verzoek van de rechtbank onderzocht. Op 24 januari 2013 heeft De Boer verslag uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat er aanvullende beperkingen zijn op de aspecten aandacht, concentratie en geheugen. Nadat De Boer op 21 mei 2013 een reactie had uitgebracht op de visie van het Uwv op zijn rapport, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 juni 2013 de FML aangepast op onder meer de aspecten vasthouden van de aandacht en herinneren. Appellante heeft geen opmerkingen gemaakt bij de gewijzigde FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de in bezwaar geselecteerde functies nog steeds in medisch opzicht passend zijn en vastgesteld dat appellante ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat de door haar benoemde deskundige naar behoren heeft gemotiveerd hoe hij tot zijn bevindingen en conclusies is gekomen. Het rapport en de nadere reactie geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven af te wijken van de conclusies van De Boer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusies van De Boer gevolgd en dienovereenkomstig een nieuwe FML opgesteld. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de geselecteerde functies ongewijzigd als passend kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de nieuwe motivering in lijn is met de bevindingen van de deskundige en ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij volledig arbeidsongeschikt is als gevolg van met name ernstige psychische beperkingen. Zij was en is nog steeds onder behandeling bij een psychiater. Haar beperkingen zijn door het Uwv onderschat. Appellante stelt dat zij, met haar beperkingen die door psychiater De Boer zijn vastgesteld, geen werkzaamheden kan verrichten. Voorts is ten onrechte niet de laatst door appellante vervulde functie als maatman genomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand zijn gelaten.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit is in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft die beroepsgronden afdoende besproken en, na een deskundige te hebben ingesteld, met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de aangepaste FML appellantes belastbaarheid juist weergeeft. De overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven. Voorts merkt de Raad op dat, in tegenstelling tot het door appellante betoogde, de rechtbank niet voorbij is gegaan aan de conclusies van psychiater De Boer. De rechtbank heeft het advies van De Boer gevolgd en geoordeeld dat de nieuwe motivering door het Uwv van het bestreden besluit in lijn is met de bevindingen van deze deskundige. Daarin heeft de rechtbank aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
4.3.1.
Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid dient in beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk verrichtte voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien moet worden aangenomen dat die arbeid als gevolg van de bij de verzekerde bestaande beperkingen van meet af aan voor hem ongeschikt is geweest. Volgens vaste rechtspraak dienen de omstandigheden van het geval voor het bestaan van een reële arbeidsongeschiktheid bij de aanvang van de verzekering voldoende en ondubbelzinnige indicaties te geven. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2266).
4.3.2.
Uitgaande van deze vaste rechtspraak, wordt het Uwv niet gevolgd in zijn standpunt dat appellante bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor haar werk van medewerker financiële administratie. Het Uwv is daarmee voorbijgegaan aan het feit dat appellante van
1 november 2008 tot haar ziekmelding op 22 juni 2009 als zodanig werkzaam is geweest. Over de wijze waarop appellante deze functie gedurende deze periode heeft uitgevoerd, hebben de arbeidsdeskundigen geen nadere informatie ingewonnen bij de werkgever. Zij hebben zich gebaseerd op een beëindigingsovereenkomst van haar werkgever, een verklaring van ambulant verpleegkundige M. van Maanen en verklaringen van appellante zelf. In de beëindigingsovereenkomst is neergelegd dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst tussen appellante en haar werkgever met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Als reden is vermeld dat de verwachtingen wederzijds niet met elkaar overeenkomen, dat er een aantal taken is waarmee appellante nog niet vertrouwd is en dat appellante niet overtuigd is dat zij kan voldoen aan de condities besproken in een eerder functioneringsgesprek. Deze informatie van de werkgever geeft geen voldoende en ondubbelzinnige indicaties dat appellante van meet af aan ongeschikt was voor de laatstelijk door haar verrichte werkzaamheden van financieel medewerkster. Dat geldt ook voor de ongedateerde brief van ambulant verpleegkundige Van Maanen, overgelegd in bezwaar. Hierin staat vermeldt dat appellante tijdens haar werk veel last had van stemmen. Daardoor moest zij vaak haar kamer verlaten en sloot zij zichzelf vervolgens op het toilet op, om daar de stemmen toe te spreken en ze tot kalmte te manen. Noch op zichzelf, noch in samenhang met de overige omtrent het functioneren van appellante bekende gegevens, blijken hieruit voldoende en ondubbelzinnige indicaties dat appellante van meet af aan ongeschikt was voor de functie van medewerker financiële administratie. Daarbij wordt van belang geacht dat het Uwv appellante met haar beperkingen als gevolg van schizofrenie (die al aanwezig was bij aanvang van haar werkzaamheden) niet volledig arbeidsongeschikt acht en haar in staat acht passende arbeid te verrichten. Ook daarin zal de door de verpleegkundige Van Maanen beschreven situatie zich kunnen voordoen. De omstandigheid dat appellante heeft verklaard tijdens het werk moeite te hebben gehad met concentreren, terwijl een goed concentratievermogen noodzakelijk is in de functie van medewerker financiële administratie, doet aan het hiervoor overwogene niet af. Daarbij is van belang dat appellante haar werkzaamheden meer dan zes maanden heeft verricht en dat de beëindiging van de dienstbetrekking heeft plaatsgevonden toen was vastgesteld dat de verwachtingen wederzijds niet waren uitgekomen. In de voorhanden gegevens is dan ook geen grondslag gelegen voor het oordeel dat er sprake was van voldoende en ondubbelzinnige indicaties als bedoeld onder 4.3.1, om appellante bij aanvang verzekering voor het werk van medewerker financiële administratie ongeschikt te achten.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een juiste arbeidskundige grondslag.
4.5.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv opdracht te geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door het nemen van een nieuw besluit. Voor dat herstel dient het Uwv nader arbeidskundig onderzoek te verrichten. Hierbij dient het Uwv als maatman in aanmerking te nemen de functie van medewerker financiële administratie.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van J. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) J. van Ravenstein

AP