ECLI:NL:CRVB:2015:3968
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van kostenvergoeding voor cardio-gym op basis van medische noodzaak in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant, geboren in 1937 en erkend als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had een vervolgaanvraag ingediend voor een voorziening in de kosten van cardio-gym, welke aanvraag door de verweerder was afgewezen op 13 maart 2014 en later bevestigd in het bestreden besluit van 16 juni 2014. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat de cardio-gym niet medisch noodzakelijk was in verband met de psychische en hartklachten van de appellant, die voortvloeien uit zijn vervolging.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2015 heeft de Raad de argumenten van beide partijen gehoord. De appellant werd vertegenwoordigd door mr. O. Labordus, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft de medische adviezen van geneeskundig adviseurs in overweging genomen, die concludeerden dat de appellant niet medisch aangewezen was op de cardio-gym en dat er geen sprake was van hartrevalidatie. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de kostenvergoeding door de verweerder deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte standhoudt en heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van medische noodzaak bij de beoordeling van aanvragen voor voorzieningen onder de Wuv.