ECLI:NL:CRVB:2015:3965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
14-5899 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van huishoudelijke hulp op basis van Wubo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1936 in het voormalig Nederlands-Indië, was eerder erkend als burger-oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit. Hij had in 2004 een vergoeding voor huishoudelijke hulp toegekend gekregen, maar verzocht in februari 2014 om uitbreiding van deze hulp. De aanvraag werd afgewezen omdat er geen medische indicatie was voor meer dan het al toegekende dagdeel huishoudelijke hulp per week.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De beoordeling van de aanvraag was gebaseerd op een advies van de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, die concludeerde dat de beperkingen van de appellant niet zodanig ernstig waren dat uitbreiding van de huishoudelijke hulp gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van de appellant niet leidden tot (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag, en dat hij in staat was om enkele lichte huishoudelijke taken uit te voeren.

De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van medische indicaties bij aanvragen voor sociale voorzieningen en de rol van deskundigen in het beoordelingsproces.

Uitspraak

14/5899 WUBO
Datum uitspraak: 12 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 september 2014, kenmerk BZ01764905 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2015. Daar is appellant, zoals door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1936 in het toenmalig Nederlands-Indië, is bij besluit van 17 juni 2004 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan hem zijn ingaande 1 september 2003 toegekend de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, een vergoeding van huishoudelijke hulp tot ten hoogste vier uren per week en een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer.
1.2.
In februari 2014 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de aan hem toegekende huishoudelijke hulp. Ook heeft hij verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing die in september 2004 heeft plaatsgevonden. In dat verband stelt appellant dat hij bij de onder 1.1 genoemde aanvraag niet bekend was met de mogelijkheid om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten te vragen.
1.3.
Bij besluit van 10 juni 2014, na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen. In dat verband heeft verweerder overwogen dat de beperkingen voor licht huishoudelijk werk niet zodanig in ernst zijn dat er een medische indicatie bestaat voor meer dan het reeds toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp per week. Verder heeft verweerder de voorziening voor verhuis- en herinrichtingskosten van de verhuizing die in 2004 plaatsvond afgewezen, omdat de aanvraag daartoe niet binnen de in artikel 2 van de Regeling ingangsdatum voorzieningen Wubo genoemde termijn is ingediend.
1.4.
In beroep stelt appellant onder meer dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Hij heeft het onderzoek ervaren als een soort kruisverhoor dat erop lijkt te zijn gericht om hem te betrappen op een fout om die dan vervolgens tegen hem te gebruiken. Appellant stelt dat hij ernstige psychische aandoeningen heeft die door verweerder zijn onderschat.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Gelet op het beroepschrift is het beroep van appellant uitsluitend gericht tegen de weigering van verweerder om de eerder toegekende huishoudelijke hulp uit te breiden.
2.2.
Appellant was ten tijde van de aanvraag ouder dan 70 jaar, zodat op grond van het door verweerder in het kader van artikel 33a van de Wubo gehanteerde beleid bij de beoordeling van de aanvraag om uitbreiding van de huishoudelijke hulp zowel de oorlogsgerelateerde psychische klachten als de beperkingen door zijn overige klachten in aanmerking worden genomen.
2.3.
Bij het toekennen van huishoudelijke hulp hanteert verweerder het beleid, voor zover hier van belang, dat in beginsel één dagdeel (vier uur) per week kan worden toegekend voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden. In geval van psychische klachten kan verweerder twee dagdelen (acht uren) toekennen als er sprake is van (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Omdat appellant ouder is dan 70 jaar kunnen ook twee dagdelen worden toegekend als hij op grond van het totaal aan medische beperkingen niet in staat zou zijn lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
2.4.
Verweerder heeft zijn standpunt in hoofdzaak gebaseerd op het door de geneeskundig adviseur G.L.G. Kho, arts, uitgebrachte advies. Dat advies is tot stand gekomen na een door deze arts bij appellant verricht medisch onderzoek. Bij zijn advisering heeft Kho ook betrokken de ontvangen informatie uit de zogenoemde behandelende sector. Kho concludeert dat gelet op de huishoudelijke werkzaamheden die appellant kan uitvoeren de beperkingen voor licht huishoudelijk werk niet zodanig in ernst zijn dat er een medische indicatie bestaat voor meer dan het al toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2.5.
De Raad ziet geen grond anders te oordelen. Uit de medische gegevens komt naar voren dat de psychische klachten zijn toegenomen. Die verergering heeft niet geleid tot (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. Ook in de lichamelijke gezondheidstoestand van appellant is een verslechtering opgetreden. Door de psychische en lichamelijke beperkingen is appellant wel beperkt in zijn dagelijks doen en laten, maar niet in die mate dat hij geen lichte huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten. Appellant is onder meer nog in staat tot het schoonmaken van het toilet, lichte dingen opruimen, tafel dekken/afruimen en hij doet geregeld op de fiets nog lichte boodschappen. Dat dit geen veelomvattende werkzaamheden zijn of dat deze slechts in een rustig tempo kunnen worden verricht, kan de waardering daarvan niet anders maken. Voor meer dan een dagdeel huishoudelijke hulp bestaat ten tijde hier in geding geen medische noodzaak.
2.6.
Verder ziet de Raad geen aanleiding om het onderzoek door Kho als onzorgvuldig te bestempelen. Zo is door Kho in zijn rapport opgemerkt dat appellant aan het eind van het onderhoud aangaf alles te hebben verteld wat hij wilde vertellen en dat het onderhoud in een goede sfeer werd afgesloten. Ook aan verweerder heeft appellant hierna niet kenbaar gemaakt dat het onderzoek niet goed is verlopen.
2.7.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte standhoudt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD