ECLI:NL:CRVB:2015:3964
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wubo-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1945, een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hij stelt dat zijn lichamelijke klachten voortkomen uit het noodgedwongen verlaten van het Westeinde ziekenhuis in maart 1945, waar hij als baby werd behandeld voor een ontsteking aan zijn linkerknie. Dit gebeurde naar aanleiding van een bombardement op het Bezuidenhout, waardoor hij en zijn moeder het ziekenhuis moesten verlaten om plaats te maken voor slachtoffers van het bombardement. De Pensioen- en Uitkeringsraad heeft de aanvraag van appellant afgewezen, omdat niet voldoende is aangetoond dat hij is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet kan worden aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer. De Raad oordeelt dat het moeten verlaten van het ziekenhuis geen maatregel is die onder de werking van de Wubo valt, aangezien dit geen directe handeling van de bezettende macht was. De slechte levensomstandigheden tijdens de oorlogsjaren kunnen op zichzelf niet leiden tot erkenning onder de Wubo. Bovendien kan de anti-hardheidsbepaling van de Wubo alleen worden toegepast op personen die daadwerkelijk oorlogsgeweld hebben ondergaan, wat in het geval van appellant niet is vastgesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat het bestreden besluit in stand blijft en dat het beroep van appellant ongegrond wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier C.A.W. Zijlstra, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2015.