ECLI:NL:CRVB:2015:3923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
14/5450 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van nabestaandenuitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan appellante, die sinds 1 november 2009 een uitkering ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft na een anonieme melding op 19 april 2013 een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellante. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante sinds 1 januari 2013 samenwoont met een andere persoon, aangeduid als A, wat de Svb aanleiding gaf om de uitkering met terugwerkende kracht in te trekken. De Svb stelde vast dat appellante te veel uitkering had ontvangen en kondigde aan dit bedrag terug te vorderen, alsook een boete op te leggen.

De rechtbank Oost-Brabant heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb op goede gronden de uitkering heeft ingetrokken, omdat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij betoogde dat de intrekking onterecht was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb voldoende bewijs had verzameld om aan te tonen dat appellante en A in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit werd onderbouwd door verklaringen van beide partijen tijdens een huisbezoek en de bevindingen van het onderzoek.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad wees ook het verzoek van appellante om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 november 2015, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/5450 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 september 2014, 14/1631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015. Namens appellante is mr. Grégoire verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 november 2009 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 19 april 2013, dat appellante sedert dertien maanden samenwoont op het adres [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres) met een zekere [naam J], dat deze [naam J] bij een vriend staat ingeschreven op het adres [adres B] te [woonplaats] en dat appellante en [naam J] tweemaal met vakantie zijn geweest namelijk in Spanje en Turkije, heeft de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb (afdeling BO) een nader onderzoek ingesteld. In dat kader heeft de afdeling BO onder meer dossieronderzoek gedaan, verbruikgegevens van water opgevraagd, waarnemingen verricht in de omgeving van het uitkeringsadres en de [adres B] en op 27 september 2013 een huisbezoek aan de woning op het uitkeringsadres afgelegd waarbij appellante en [naam A] (A) zijn aangetroffen en zijn gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 30 september 2013.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 20 januari 2014 (besluit) de nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 januari 2013 in te trekken op de grond dat appellante is gaan samenwonen.
1.4.
Bij brief van eveneens 20 januari 2014 (brief) heeft de Svb meegedeeld dat appellante, doordat zij te laat heeft doorgeven dat zij sinds 1 januari 2013 samenwoont, over de periode van januari 2013 tot en met januari 2014 bruto € 15.106,69 te veel nabestaandenuitkering heeft gekregen en dat de Svb van plan is dit bedrag van haar terug te vorderen en daarnaast haar een boete op te leggen. Appellante zal nog een definitieve beslissing ontvangen over de boete en het bedrag dat zij moet terugbetalen.
1.5.
Bij besluit van 30 april 2014 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit en de brief gedeeltelijk gegrond verklaard, de nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 februari 2013 ingetrokken en aangekondigd dat de over de periode van februari 2013 tot en met januari 2014 betaalde nabestaandenuitkering tot een bedrag van bruto € 13.888,38 van haar teruggevorderd zal worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, voor zover daarbij het bezwaar tegen het voornemen in de brief om terug te vorderen en een boete op te leggen ongegrond is verklaard, dat besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, ten aanzien van het besluit geoordeeld dat de Svb op goede gronden de nabestaandenuitkering van appellante met ingang van 1 februari 2013 heeft ingetrokken. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vanaf 1 januari 2013 zowel aan het vereiste van het gezamenlijk hoofdverblijf als aan het vereiste van de wederzijdse zorg is voldaan zodat sprake was van een gezamenlijke huishouding.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij de handhaving van intrekking van de nabestaandenuitkering in stand is gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het hier van belang zijnde wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Gelet op wat ter zitting van de Raad is besproken, ligt alleen de periode van 1 februari 2013 tot en met 8 oktober 2013 ter beoordeling voor.
4.2.
De gegevens over de anonieme melding en het waterverbruik, zoals genoemd onder 1.2, bevinden zich onder de gedingstukken. Geen aanleiding bestaat aan deze gegevens, zoals opgenomen in de handhavingsrapportage van 30 september 2013, te twijfelen. Het betoog van appellante dat haar dossier niet compleet is, faalt daarom.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellante in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerde met A.
4.4.
Het besluit tot intrekking van de nabestaandenuitkering is een belastend besluit, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de Svb rust.
4.5.
Anders dan appellante heeft aangevoerd, bieden de gedingstukken een toereikende grondslag voor de conclusie dat appellante en A in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden. Blijkens de stukken is appellante tijdens het huisbezoek op
27 september 2013 in haar woonkamer, afzonderlijk van A, die op dat moment in de slaapkamer verbleef, als eerste gehoord door de toezichthouders van de afdeling BO. Appellante heeft toen verklaard dat A twee tot drie keer per week de nacht bij haar doorbrengt maar heeft, nadat zij was geconfronteerd met de in 1.2 genoemde waarnemingen, verklaard dat A vaker in de week de nachten op haar adres doorbrengt. Vervolgens hebben de toezichthouders A erbij geroepen en ook hem in de woonkamer gehoord. Ook A heeft desgevraagd in eerste instantie meegedeeld twee tot drie nachten bij appellante door te brengen maar heeft, na confrontatie met de in 1.2 genoemde waarnemingen en het waterverbruik op het adres [adres B] te [woonplaats], meegedeeld dat hij alle nachten doorbrengt op het uitkeringsadres. Beiden hebben verder verklaard dat zij die dag om
12.3
uur met het vliegtuig zouden vertrekken voor een gezamenlijke vakantie naar Turkije. Appellante en A hebben voorts in een tijdens het huisbezoek opgestelde en door hen ondertekende schriftelijke verklaring te kennen gegeven dat A wel ingeschreven staat op het adres aan de [adres B] maar daar vanaf 1 januari 2013 nog maar nauwelijks een nacht doorbrengt, dat appellante en A per 1 januari 2013 samenwonen op het uitkeringsadres en dat de kosten van de huishouding door hen gezamenlijk worden gedragen.
4.6.
Gelet op 4.5 is het hoofdverblijf van appellante en A in dezelfde woning en de wederzijdse zorg in de te beoordelen periode voldoende concreet. Dat het gezamenlijk dragen van de kosten van de huishouding in de schriftelijke verklaring niet nader is gespecificeerd doet hier niet aan af. Het betoog dat de schriftelijke verklaring niet door appellante en A zelf is geschreven maar door één van de toezichthouders op schrift is gesteld, is evenmin van betekenis. Van belang is dat de verklaring na voorlezing door appellante en door A voor akkoord is ondertekend. Anders dan appellante heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van de schriftelijke verklaring te twijfelen.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Het verzoek van appellante om veroordeling tot vergoeding van schade dient daarom te worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.

HD