ECLI:NL:CRVB:2015:3913

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
14-4702 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als gezinscoach werkzaam was, was sinds 3 oktober 2011 uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 30 september 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar van appellante heeft het Uwv enkele aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen, maar bleef de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om de vastgestelde beperkingen in de FML onvoldoende te achten. Appellante heeft in hoger beroep niet kunnen onderbouwen dat haar beperkingen in aanzienlijke mate zijn onderschat. De Raad concludeert dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies passend zijn voor appellante, en dat de aan die functies verbonden belasting haar mogelijkheden niet overschrijdt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

14/4702 WIA
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 augustus 2014, 14/2142 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kuit. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als gezinscoach. Op 3 oktober 2011 is zij uitgevallen wegens psychische klachten.
1.2.
Overeenkomstig de resultaten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft het Uwv bij besluit van 19 augustus 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 30 september 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Nadat appellante bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 19 augustus 2013, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van het door hem ingestelde onderzoek geconcludeerd dat, in het bijzonder gelet op de informatie van psychiater H.M.A. de Hoop, naar wie appellante door haar huisarts was verwezen, aanleiding bestaat tot het opnemen van enkele aanvullende beperkingen in de rubrieken 1 en 2 - respectievelijk betreffende de aspecten persoonlijk functioneren en sociaal functioneren - van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
1.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens onderzoek verricht en vastgesteld dat op grond van de aangescherpte FML een van de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies als ongeschikt dient te vervallen en dat de overige functies kunnen worden gehandhaafd. Tevens heeft hij een nieuwe functie geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante blijft op basis van de nieuwe functieselectie minder dan 35%.
1.5.
Hierop heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 11 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
2.2.
Ook heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de voor appellante in aanmerking genomen belastbaarheid, zoals vastgelegd in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangescherpte FML van 24 februari 2014. In dit verband heeft de rechtbank, met betrekking tot de psychische klachten van appellante, onder meer overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op begrijpelijke wijze heeft uiteengezet dat (ook) de informatie van psychiater De Hoop geen nieuwe gezichtspunten biedt op grond waarvan de nieuwe FML nog verder zou dienen te worden aangescherpt. Evenmin heeft de rechtbank, daarbij mede gelet op de door appellantes huisarts verstrekte informatie, appellante kunnen volgen in haar stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met haar nek- en schouderklachten.
2.3.
Ten slotte heeft de rechtbank zich ook kunnen stellen achter de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht buiten het bereik van appellante zouden liggen
3. In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat haar beperkingen in aanzienlijke mate zijn onderschat. Daarbij heeft zij in het bijzonder het oog op de beperkingen op psychisch gebied die zij ondervindt als gevolg van haar belastende privésituatie. Vanwege die psychische beperkingen acht appellante zich ten tijde in geding - en nog steeds - in het geheel niet in staat tot sociaal functioneren, dus ook niet tot deelname aan het arbeidsproces. Daarnaast wijst zij erop dat de functies voor haar alle ongeschikt zijn, nu zij daarin in meerdere of mindere mate zal moeten samenwerken met anderen. Gelet op haar psychische belastbaarheid, die recentelijk nog weer verder is afgenomen, aldus appellante, valt het naar haar mening niet te verwachten dat haar functionele mogelijkheden nog zullen toenemen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In navolging van de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv een zorgvuldig en volledig onderzoek hebben ingesteld naar de gezondheidssituatie van appellante ten tijde in geding en de voor haar daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij hun oordeelsvorming hebben deze artsen zich, naast de resultaten van eigen psychisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts en de gegevens die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn verkregen ter hoorzitting, gebaseerd op informatie van de huisarts van appellante, van behandelend GZ-psycholoog J. Krijger en van psychiater De Hoop, die appellante na verwijzing door haar huisarts eenmalig heeft beoordeeld.
4.3.
Ook volgt de Raad de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om de voor appellante in de FML van 24 februari 2014 vastgelegde beperkingen, zowel op psychisch als op lichamelijk vlak, onvoldoende te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de door psychiater De Hoop verstrekte informatie, erop neerkomend dat appellante bij onderzoek voldoet aan de criteria voor PTSS en voor depressie in engere zin, matig van aard, aanleiding gevonden enkele aanvullende beperkingen van toepassing te achten. Appellante is ook in hoger beroep niet erin geslaagd om haar stelling dat dit niet in voldoende mate is gebeurd - en dat zij in feite zelfs volledig buiten staat is en was tot het verrichten van loonvormende arbeid - aan de hand van toereikende objectief-medische gegevens te onderbouwen. Zij heeft geen nadere gegevens van behandelaars of anderszins medische gegevens ingebracht die kunnen dienen tot nadere onderbouwing van haar eigen opvatting.
4.4.
Ten slotte stelt de Raad zich ook achter het oordeel van de rechtbank dat, in het licht van de aldus juist te achten medische grondslag van het bestreden besluit, de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als arbeidskundige grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, terecht passend zijn geacht voor appellante. In zijn rapport heeft deze arbeidsdeskundige inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de aan die functies verbonden belasting de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt.
4.5.
Uit het overwogene onder 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en H. van Leeuwen en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van C.C. de Kluiver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) C.C. de Kluiver

UM