ECLI:NL:CRVB:2015:3902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
14-4795 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet tijdig indienen hogerberoepschrift en niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 10 juni 2014 in de zaak met nummer 13/6015 een uitspraak gedaan, die door de Raad op 3 maart 2015 niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant had verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, maar het verzet werd behandeld op 23 september 2015, waarbij partijen niet verschenen.

De Raad overwoog dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De appellant had de mogelijkheid om het hogerberoepschrift in te dienen tot 25 juli 2014, maar dit was pas op 21 augustus 2014 ingediend. De Raad concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de appellant niet in verzuim was geweest. De Raad bevestigde dat het griffierecht niet binnen de termijn van vier weken na de aangetekende brief van 13 oktober 2014 was betaald.

De Raad oordeelde dat het beroep van de appellant op strijd met artikel 8:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet kon worden gevolgd, omdat de rechtbank de uitspraak op de voorgeschreven wijze had bekendgemaakt. Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 4 november 2015
14/4795 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Den Haag van 10 juni 2014, 13/6015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 3 maart 2015 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 23 september 2015. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 3 maart 2015 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet is betaald en het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend, en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Vaststaat dat het griffierecht niet binnen de in de - aangetekend verzonden - brief van
13 oktober 2014 gestelde termijn van vier weken is betaald.
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat appellant niet kan worden verweten dat het griffierecht niet is betaald. Uit de gedingstukken blijkt dat de aangetekend verzonden brief van 13 oktober 2014, evenals een eerdere door de Raad op 11 september 2014 per gewone post verzonden brief met betrekking tot de verschuldigdheid van het griffierecht, aan het
- juiste - adres van appellant is verzonden. Deze brieven zijn bij de Raad niet retour ontvangen. Het niet afhalen van aangetekende stukken is voor risico van de geadresseerde.
De Raad ziet ook geen grond voor het oordeel dat appellant niet kan worden verweten dat het hogerberoepschrift niet binnen de gestelde termijn is ingediend. Uit de gedingstukken blijkt dat een afschrift van de aangevallen uitspraak op 13 juni 2014 bij aangetekende brief aan het
- juiste - adres van appellant is gezonden. Aangezien de rechtbank deze uitspraak retour heeft ontvangen, is de uitspraak op 11 juli 2014 ter kennisneming nogmaals aan appellant gezonden. De laatste dag waarop tijdig een hogerberoepschrift kon worden ingediend, was aldus 25 juli 2014. Het hogerberoepschrift is op 21 augustus 2014 bij het Paleis van Justitie te Den Haag en vervolgens op 26 augustus 2014 bij de Raad ontvangen. Daarmee staat vast dat het hogerberoepschrift niet tijdig is ingediend. In verzet is niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest.
Het beroep van appellant op (strijd met) artikel 8:39, eerste lid, van de Awb kan de Raad niet volgen. De rechtbank heeft de aangevallen uitspraak op de in de artikelen 8:37, eerste lid, en 8:79, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
Het verzet is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van
D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2015.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven

HD