ECLI:NL:CRVB:2015:3837
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een maatregel wegens ongeoorloofd afwezig zijn bij re-integratietraject
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 1 mei 2007 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was onderworpen aan arbeidsverplichtingen. In de periode van 1 april 2013 tot en met 30 juni 2013 nam hij deel aan een re-integratietraject, maar op 10 april 2013 was hij ongeoorloofd afwezig. Het dagelijks bestuur verlaagde zijn bijstand met 50% voor twee maanden vanwege deze afwezigheid, waarbij rekening werd gehouden met eerdere gedragingen van appellant die ook als recidive werden gekwalificeerd.
De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht had gehandeld en dat appellant niet zonder toestemming was weggebleven van het traject. Appellant voerde aan dat hij niet goed begreep wat er was afgesproken vanwege zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat dit een geldige reden was om van de maatregel af te zien. Ook de stelling dat er dringende redenen waren om de maatregel niet op te leggen, werd verworpen. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel terecht was en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.