ECLI:NL:CRVB:2015:3813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/4537 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstand WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling te stellen. Appellant had op 14 mei 2013 een aanvraag ingediend, maar het college stelde hem in brieven van 21 mei en 12 juni 2013 in kennis van het feit dat hij niet alle benodigde gegevens had aangeleverd. Ondanks de mogelijkheid om de ontbrekende stukken aan te leveren, heeft appellant niet tijdig de gevraagde bankafschriften ingeleverd. Het college heeft daarop op 11 juli 2013 besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet aan de informatieverplichting had voldaan.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het hem niet te verwijten valt dat hij niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd, en dat hij niet goed geïnformeerd was over de mogelijkheid om uitstel te vragen. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat appellant wel degelijk in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen en dat hij niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd. De Raad oordeelt dat de voorwaarden voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag zijn nageleefd en dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, aangezien de Raad geen fouten heeft geconstateerd in de besluitvorming van het college.

Uitspraak

14/4537 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2014, 13/7469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2015. Voor appellant is
mr. Van Daalhuizen verschenen. Het college heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 14 mei 2013 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.2.
Bij brieven van 21 mei 2013 en 12 juni 2013 heeft het college appellant geïnformeerd dat hij niet alle gegevens heeft aangeleverd die nodig zijn voor de behandeling van zijn aanvraag. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken over te leggen, waaronder afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van de laatste 12 maanden met hierop zijn huidig saldo. In de brief van 12 juni 2013 heeft het college appellant meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als appellant niet alle gevraagde gegevens uiterlijk op 21 juni 2013 inlevert. Appellant heeft binnen de hersteltermijn geen bankafschriften ingeleverd van de op zijn naam staande rekeningen bij de ABN AMRO met de eindnummers [nummer 1] en [nummer 2] en heeft slechts één bankafschrift van zijn rekening bij de ING met eindnummer [nummer 3] ingeleverd.
1.3.
Bij besluit van 11 juli 2013 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de bij brief van 12 juni 2013 gevraagde gegevens niet dan wel onvolledig heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 14 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 juli 2013 ongegrond verklaard. Het college heeft bij zijn besluitvorming geen betekenis toegekend aan de door appellant op 29 juli 2013 overgelegde bankafschriften van onder meer zijn rekening bij ABN AMRO met eindnummer [nummer 2] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft hiertoe - samengevat - aangevoerd dat het hem niet te verwijten valt dat hij niet tijdig de door het college gevraagde gegevens heeft overgelegd. Het was voor appellant zeer lastig om afschriften van zijn (geblokkeerde) rekeningnummers te bemachtigen en het was hem niet duidelijk dat hij uitstel voor het inleveren van de gevraagde stukken had kunnen verzoeken. Evenmin heeft het college duidelijk aangegeven dat hij in plaats van bankafschriften ook prints van internetbankieren had kunnen overleggen. Voorts heeft appellant uit zijn contacten met zijn klantmanager begrepen dat alleen de bankafschriften van zijn ABN AMRO rekeningen nog relevant waren voor de behandeling van zijn aanvraag en niet de afschriften van zijn geblokkeerde ING rekening. Tot slot heeft het college in de bijzondere omstandigheden van appellant aanleiding moeten zien de door hem bij zijn bezwaarschrift overgelegde bankafschriften bij zijn besluitvorming te betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:5, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand, dat appellant in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen en dat die aanvulling niet binnen de hem gegeven termijn, die eindigde op
21 juni 2013, heeft plaatsgevonden.
4.3.
Het geschil spitst zich ten eerste toe op de vraag of het appellant te verwijten valt dat hij niet binnen de hem gegeven hersteltermijn alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
4.3.1.
De gedingstukken bieden geen steun voor het standpunt van appellant dat hij op basis van informatie van zijn klantmanager in de veronderstelling mocht verkeren dat hij de bankafschriften van zijn ING rekening niet meer hoefde over te leggen. In de onder 1.2 genoemde brieven werd deze rekening juist wel genoemd, terwijl appellant een mondelinge mededeling van de gestelde strekking niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.3.2.
Appellant heeft niet binnen de hem laatst gegeven hersteltermijn uitstel verzocht om de nog ontbrekende bankgegevens in te leveren. De grond dat appellant niet wist dat hij uitstel kon vragen, moet falen. Dat hiertoe een mogelijkheid bestond heeft het college in de
onder 1.2 genoemde brief van 12 juni 2013 vermeld. Appellant kon dus weten dat hij uitstel kon vragen.
4.3.3.
Uit de gedingstukken blijkt voorts dat de bij de aanvraag behorende lijst van nog te overleggen bewijsstukken uitdrukkelijk staat vermeld dat tevens digitale bankafschriften kunnen worden overgelegd mits daarop naam-, adres- en saldogegevens duidelijk en volledig staan vermeld. De beroepsgrond met betrekking tot het voorgaande kan dan ook niet slagen.
4.4.
Wat onder 4.2 en 4.3 is overwogen betekent dat ten tijde van het nemen van het besluit van 11 juli 2013 was voldaan aan de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gestelde voorwaarden om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB5267) brengen aard en inhoud van het besluit dat strekt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag om bijstand, mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van dat besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien de betrokkene aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens of bescheiden binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken. Appellant is daarin niet geslaagd. In de omstandigheid dat appellant in de aanvraagfase en tijdens bezwaar zich erg heeft ingespannen om alle gegevens te leveren, behoefde het college geen grond te zien om de buitenbehandelingstelling niet te handhaven. Ook deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C. Moustaïne

HD