ECLI:NL:CRVB:2015:3812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/5739 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Appellant ontving tot en met 31 augustus 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van 1 oktober 2013 ontving hij een ouderdomspensioen op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW). Appellant had het college in maart 2013 geïnformeerd over een verwachte erfenis en verzocht deze buiten beschouwing te laten voor zijn bijstandsrecht. Het college vroeg om bewijsstukken en legde appellant de verplichting op om maandelijks een inkomstenverklaring in te leveren.

In december 2013 trok het college de bijstand over een bepaalde periode in en vorderde de gemaakte kosten terug. Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat hij had vertrouwd op toezeggingen van het college dat de erfenis geen invloed zou hebben op zijn bijstandsrecht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het college. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

14/5739 WWB
Datum uitspraak: 3 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 september 2014, 14/2296 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Simons.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving tot en met 31 augustus 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van 1 oktober 2013 ontvangt appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW).
1.2.
Appellant heeft bij brief van 25 maart 2013 het college op de hoogte gesteld dat hij binnenkort een erfenis verwacht. Appellant heeft daarbij het verzoek aan het college gedaan om de erfenis buiten beschouwing te laten, zodat hij deze kan investeren in onder meer studie, onderzoek en reizen naar Engeland en Ierland. Hij verzoekt om instemming van het college om de uitbetaling van de erfenis pas plaats te laten vinden nadat hij AOW-gerechtigde is.
1.3.
Het college heeft appellant bij brief van 2 april 2013 meegedeeld dat een aantal gegevens ontbreekt om het recht op voortzetting van zijn bijstand te kunnen beoordelen. Het college heeft hem verzocht bewijsstukken inzake de door hem verwachte erfenis te overleggen.
1.4.
Op 11 april 2013 heeft appellant het college bericht dat [naam] op 10 februari 2013 is overleden en dat een bedrag van € 25.000,- aan hem is gelegateerd.
1.5.
Bij brieven van 12 april 2013 en 26 april 2013 heeft het college appellant verzocht om een bankafschrift met daarop de gestorte erfenis, respectievelijk een brief van de notaris inzake aanvaarding erfenis te overleggen.
1.6.
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college appellant meegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat hij recht heeft op ongewijzigde voortzetting van de bijstand. Daarnaast heeft het college appellant in verband met de door hem verwachte erfenis/legaat de verplichting opgelegd om vanaf 1 mei 2013 elke maand de inkomstenverklaring in te leveren bij de afdeling Sociale Zaken.
1.7.
Het college heeft in verband met de uitkering van het legaat bij besluit van 13 december 2013 de bijstand over de periode van 10 februari 2013 tot en met 31 augustus 2013 ingetrokken. Bij besluit van 18 december 2013 heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 10 februari 2013 tot en met 31 augustus 2013 tot een bedrag van € 5.061,05 van appellant teruggevorderd.
1.8.
Bij besluit van 13 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 13 december 2013 en 18 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant wijst op de brief van 25 maart 2013, waarin hij het verzoek aan het college heeft gedaan om de erfenis niet te betrekken bij het recht op bijstand. Appellant heeft aan de daaropvolgende briefwisselingen en de contacten met het college het vertrouwen ontleend dat het college instemde met zijn verzoek. Volgens appellant bevat het besluit van 2 mei 2013 de toezegging van het college dat hij het legaat kon accepteren en dat de uitbetaling daarvan de voortzetting van zijn bijstand tot 1 september 2013 ongemoeid zou laten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant terecht een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3805) slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan, uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.2.
In het besluit van 2 mei 2013 is de zinsnede opgenomen: “Uit ons onderzoek is gebleken dat u recht hebt op ongewijzigde voortzetting van de bijstand”. Daarnaast bevat het besluit de vetgedrukte zin: “In verband met de door u verwachte erfenis/legaat leggen wij u de verplichting op om vanaf 1 mei 2013 elke maand de inkomstenverklaring in te leveren bij de afdeling Sociale Zaken”. Anders dan appellant heeft aangevoerd kan uit het besluit van 2 mei 2013 niet opgemaakt worden dat het college een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging aan appellant heeft gedaan, dat de voortzetting van de bijstand ongemoeid gelaten zou worden als appellant de erfenis zou krijgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er consequenties zouden of konden worden verbonden aan de ontvangst van de erfenis. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom ook niet.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) C.M. Fleuren

HD