ECLI:NL:CRVB:2015:3795
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet woonachtig op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag werd afgewezen door het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de appellant niet woonachtig was op het opgegeven uitkeringsadres, wat in strijd was met de inlichtingenverplichting die op hem rustte.
De appellant had zich op 9 oktober 2012 gemeld voor bijstand en de aanvraag op 14 december 2012 ingediend, waarbij hij aangaf bij zijn ouders te wonen. Echter, na een onderzoek door de handhaver van de Regionale Sociale Dienst, waarin onder andere een huisbezoek was inbegrepen, werd geconcludeerd dat de appellant niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij voldoende bewijs had geleverd van zijn woon- en verblijfplaats, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende grondslag boden voor de afwijzing van de aanvraag. De Raad benadrukte dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er onjuistheden in het verslag van het huisbezoek stonden en dat de verklaringen van buren en vrienden niet voldoende concreet waren om zijn standpunt te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.