ECLI:NL:CRVB:2015:3793
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand tijdens detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante, die sinds geruime tijd bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om de huur en overige vaste lasten van haar woning door te betalen tijdens haar detentie. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Groningen, omdat appellante gedetineerd was en er volgens het college geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de regels.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellante ten tijde van de aanvraag gedetineerd was en dat er geen dringende redenen waren die het college verplichtten om bijzondere bijstand te verlenen. De rechtbank concludeerde dat de psychische problematiek van appellante niet leidde tot een acute noodsituatie die rechtvaardigde dat zij in haar situatie bijzondere bijstand zou ontvangen. De rechtbank vond de situatie van appellante niet vergelijkbaar met eerdere uitspraken waarin wel sprake was van zeer dringende redenen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld en dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.