ECLI:NL:CRVB:2015:3750

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
14-389 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens niet-nakoming van informatieplicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die samen met zijn echtgenote bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft niet voldaan aan de oproep van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht om informatie te verstrekken over hun verblijf in het buitenland. Appellant en zijn echtgenote hadden op 22 mei 2012 gemeld dat zij van 9 juli tot en met 5 augustus 2012 in het buitenland zouden verblijven. Het college heeft hen geïnformeerd dat zij maximaal vier weken per jaar met behoud van uitkering in het buitenland mochten verblijven en dat zij bij wijzigingen in hun plannen het college onmiddellijk moesten informeren. Ondanks deze waarschuwing zijn appellant en zijn echtgenote niet verschenen op een uitnodiging voor een gesprek en hebben zij geen gevraagde gegevens overgelegd.

Als gevolg hiervan heeft het college op 17 augustus 2012 de bijstand van appellant en zijn echtgenote opgeschort en hen uitgenodigd voor een gesprek. Ook op deze uitnodiging zijn zij niet verschenen. Uiteindelijk heeft het college op 24 augustus 2012 de bijstand ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 6 augustus 2012 aan het college heeft doorgegeven dat hij vanwege ziekte nog in het buitenland verbleef. De Raad concludeert dat het college terecht heeft aangenomen dat appellant en zijn echtgenote op 6 augustus 2012 in Nederland moesten zijn en dat zij niet aan hun informatieplicht hebben voldaan. Het hoger beroep is dan ook ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

14/389 WWB
Datum uitspraak: 20 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 december 2013, 13/986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. Mauritz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.J. Penning, advocaat, kantoorgenoot van mr. Mauritz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van de Voorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving samen met zijn echtgenote [R.] (R) vanaf 26 mei 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellant en R hebben het college op 22 mei 2012 gemeld dat zij van 9 juli 2012 tot en met 5 augustus 2012 in het buitenland verblijven. Daarop heeft het college appellant en R bij brief van 1 juni 2012 laten weten dat zij maximaal 4 weken per jaar met behoud van uitkering in het buitenland mogen verblijven en dat, als er iets in hun plannen verandert, zij dat meteen het college moeten laten weten. Appellant en R zijn vervolgens in het kader van het “Project Vakantie Meldingen” bij brief van 10 augustus 2012 uitgenodigd voor een gesprek op
13 augustus 2012. In die brief heeft het college hen tevens verzocht een geldig paspoort en/of een identiteitskaart en alle opeenvolgende bankafschriften van alle bankrekeningen van de laatste maand van hen beiden mee te nemen. Appellant en R zijn niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellant en R met ingang van 13 augustus 2012 opgeschort en hen uitgenodigd voor een gesprek op 21 augustus 2012, met medeneming van een kopie van hun bankafschriften vanaf 1 juli 2012 en legitimatiebewijzen van hen beiden. Het college heeft tevens appellanten gewaarschuwd dat, als zij niet aan dit verzoek voldoen, de bijstand met ingang van de datum dat hun uitkering is opgeschort, wordt ingetrokken. Appellant en R zijn wederom niet verschenen.
1.4.
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het college met toepassing van artikel 54,
vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 13 augustus 2012 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 13 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 tot een bedrag van € 778,40 van hen teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 29 november 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 17 augustus 2012 en 24 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant en R in ieder geval tot en met 25 augustus 2012 in het buitenland hebben verbleven en dat zij tweemaal geen gehoor hebben gegeven aan een oproep en de gevraagde gegevens niet hebben overgelegd. Evenmin is in geschil dat de gevraagde gegevens van belang zijn voor het recht op bijstand.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hen geen verwijt treft, omdat hij zich op 6 augustus 2012 bij de gemeente Utrecht heeft ziekgemeld. Daarnaast heeft hij zich op die dag bij een arts in Marokko en bij de Caisse Nationale de Sécurité sociale (CNNS), de instantie waarbij men zich bij arbeidsongeschiktheid in Marokko moet melden, ziekgemeld. De CNNS blijkt achteraf deze melding te hebben doorgegeven aan het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen en niet aan het college. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op 6 augustus 2012 aan het college heeft doorgegeven dat hij vanwege ziekte nog in het buitenland verbleef. Dat hij daarvan geen bewijsstuk kan overleggen omdat hij dat telefonisch heeft gedaan, moet voor zijn rekening en risico blijven. Dat geldt ook voor de door appellant gestelde melding van de CNNS bij het verkeerde bestuursorgaan. Nu het college er niet van op de hoogte was dat appellant en R nog in het buitenland verbleven, heeft het college bij het versturen van de uitnodigingen er vanuit mogen gaan dat zij, gelet op hun melding van 22 mei 2012, op 6 augustus 2012 in Nederland waren teruggekeerd. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt treft.
4.4.
Tegen de terugvordering heeft appellant geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat dit geen bespreking behoeft.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD