ECLI:NL:CRVB:2015:3731

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
14/2355 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van voorzienbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor verhuis- en inrichtingskosten, na een situatie waarin haar woning was vernield. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de WWB.

De Raad heeft vastgesteld dat de kosten van verhuizing en inrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende had aangetoond dat haar situatie als bijzonder kon worden gekwalificeerd. De verhuizing was voorzienbaar, aangezien appellante al meer dan tien jaar als woningzoekende stond ingeschreven en de nieuwe woning niet op basis van urgentie, maar op basis van inschrijfduur was verkregen.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de verhuizing onvoorzienbaar was en dat zij niet had aangetoond dat de vernielingen aan haar woning een onmiddellijke verhuizing noodzakelijk maakten. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/2355 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 april 2014, 13/3442 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats 1] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Appellante is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L.J. Martens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante woonde sinds 25 oktober 1996 op het adres [adres a] te [woonplaats 1]. Tijdens een verblijf van twee weken in het ziekenhuis in december 2012 hebben buurtbewoners haar ramen ingegooid. Appellante is bij terugkomst naar een opvanghuis gegaan. Vervolgens heeft zij op grond van haar inschrijvingsduur bij Woonbedrijf een nieuwe woning verkregen. Op 10 december 2012 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor verhuis- en inrichtingskosten. Bij besluit van 14 december 2012 heeft het college die aanvraag afgewezen.
1.2
Bij besluit van 5 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 december 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, kort gezegd, de kosten van behang, gordijnen, verf en vloerbedekking niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat de verhuizing niet voorzienbaar was. Het feit dat zij na de ziekenhuisopname in een opvanghuis terecht is gekomen en dat deze situatie voor Woonbedrijf aanleiding was om haar andere woonruimte aan te bieden, moet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid. Weliswaar stond zij al meer dan 10 jaar ingeschreven als woningzoekende, maar deze inschrijving hield geen verband met concrete verhuisplannen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De kosten van een verhuizing en inrichting van een woning worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich voordoen en dat deze in de situatie van appellante noodzakelijk zijn. Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij appellante sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.
4.3.
Vaststaat dat appellante al meer dan 10 jaar als woningzoekende stond ingeschreven bij Woonbedrijf. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante de nieuwe woning niet op grond van een urgentieverklaring, maar op grond van haar inschrijfduur heeft verkregen. Dat de verhuizing desondanks onvoorzienbaar was, heeft appellante onvoldoende onderbouwd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het krantenartikel over mensen die zich uit voorzorg inschrijven als woningzoekende maar feitelijk niet op zoek zijn naar een woning, op haar situatie van toepassing is. Bovendien gaat het krantenartikel niet over de woningbouwvereniging waar appellante stond ingeschreven. Ten slotte heeft appellante niet met objectieve en verifieerbare gegevens aangetoond dat de vernielingen aan haar woning een onmiddellijke verhuizing noodzakelijk maakten.
4.4.
Gelet op 4.3 was een verhuizing vanaf het moment dat appellante als woningzoekende stond ingeschreven voorzienbaar en heeft zij dus geruime tijd kunnen reserveren voor de kosten die samenhangen met een verhuizing. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C. Moustaïne

HD