ECLI:NL:CRVB:2015:3729
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schuld op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft appellante, die gedetineerd was van 19 oktober 2012 tot 19 februari 2013, op 25 februari 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de doorbetaling van haar huur tijdens haar detentie. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft deze aanvraag op 27 maart 2013 afgewezen, omdat de huur door haar zoon was voldaan. De rechtbank Den Haag heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, onder verwijzing naar artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB, dat stelt dat bijzondere bijstand voor de aflossing van een schuld niet mogelijk is zonder zeer dringende redenen.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat de eerdere aanvraag van 4 januari 2013 ten onrechte niet in behandeling is genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college appellante correct heeft geïnformeerd over de onvolledigheid van haar aanvraag en dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze aan te vullen. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellante bijstand vroeg, al door haar zoon waren voldaan, en dat er geen zeer dringende redenen waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en C. Moustaïne als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2015.