ECLI:NL:CRVB:2015:3725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
14/2820 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens verzwegen werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant ontving sinds 18 mei 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingen Bureau dat appellant werkzaamheden verrichtte als postbezorger bij een bepaalde BV, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen een administratief onderzoek ingesteld. Dit onderzoek toonde aan dat appellant van 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2013 werkzaamheden had verricht zonder dit te melden aan het college.

Het college heeft daarop besluiten genomen om de bijstand van appellant te herzien en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. In totaal werd een bedrag van € 4.590,93 voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 februari 2013 en € 788,22 voor de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 mei 2013 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door de inkomsten uit zijn werkzaamheden niet te melden. De Raad oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft herzien en de kosten heeft teruggevorderd. Appellant heeft geen dringende redenen aangevoerd die het college hadden moeten doen afzien van terugvordering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

14/2820 WWB
Datum uitspraak: 27 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
7 mei 2014, 13/8270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 augustus 2015. Partijen zijn - het college met bericht - niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant ontvangt vanaf 18 mei 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.3.
Naar aanleiding van een bij het college binnengekomen signaal van het Inlichtingen Bureau, inhoudende dat appellant werkzaamheden verricht als postbezorger bij [BV] , heeft het college een administratief onderzoek gedaan naar het recht op bijstand van appellant en in dat kader nadere informatie ingewonnen bij [BV] . Hieruit is naar voren gekomen dat appellant in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2013 werkzaamheden heeft verricht bij [BV] zonder hiervan bij het college melding te maken.
1.4.
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 28 februari 2013 herzien en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van in totaal € 4.590,93 van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 9 september 2013 heeft het college de bijstand over de periode van 1 maart 2013 tot en met 31 mei 2013 herzien en de bijstand over deze periode tot een bedrag van € 788,22 (netto) van hem teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 23 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 29 juli 2013 en 9 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn recht op bijstand.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de perioden in geding werkzaamheden voor [BV] heeft verricht en hieruit inkomsten heeft genoten. Evenmin is in geschil dat appellant het college hierover niet heeft geïnformeerd. Dat appellant - zoals hij stelt - met zijn verdiensten zijn schuld bij het college heeft afgelost ontslaat hem niet van de op hem rustende inlichtingenverplichting, waaronder de verplichting zijn inkomsten op de daarvoor bestemde mutatieformulieren op te geven.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het college ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB gehouden was de bijstand over de periode in geding te herzien.
4.4.
Gelet op 4.2 en 4.3, was het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB voorts gehouden de ten onrechte of te veel betaalde kosten van bijstand terug te vorderen. Met betrekking tot de hoogte van het in totaal teruggevorderde bedrag heeft appellant geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
4.5.
Appellant heeft geen dringende redenen in de zin van artikel 58, achtste lid, van de WWB aangevoerd die het college aanleiding hadden moeten geven geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C. Moustaïne

HD