ECLI:NL:CRVB:2015:3708
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huurachterstand
In deze zaak heeft appellante op 1 november 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor een vordering bij Woningcorporatie [woningcorporatie] van in totaal € 3.533,19. Het college van burgemeester en wethouders van Cuijk heeft deze aanvraag op 10 november 2011 afgewezen, met als argument dat er geen bijstand wordt verleend voor schulden en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijstand toe te kennen. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 8 september 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. C.J. Driessen, haar standpunt toegelicht. Appellante stelde dat de aanvraag niet gericht was op het aflossen van een schuld, maar op het verkrijgen van een medisch noodzakelijke andere woning. De Raad heeft echter vastgesteld dat de aanvraag wel degelijk betrekking had op de aflossing van een schuld, aangezien de vordering van [woningcorporatie] bestond uit openstaande huurschuld en herstelkosten van de woning.
De Raad heeft verder overwogen dat appellante ten tijde van de aanvraag beschikte over middelen om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, en dat de stelling dat de bijstand niet voldoende was om ook in de noodzakelijke kosten van het bestaan van haar partner te voorzien, niet slaagde. De partner verbleef in detentie in het buitenland en was uitgesloten van bijstand. De Raad concludeert dat het college niet bevoegd was om bijstand te verlenen op basis van zeer dringende redenen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar schuld haar in haar bestaan bedreigde. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.