ECLI:NL:CRVB:2015:3708

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
13/6295 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huurachterstand

In deze zaak heeft appellante op 1 november 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor een vordering bij Woningcorporatie [woningcorporatie] van in totaal € 3.533,19. Het college van burgemeester en wethouders van Cuijk heeft deze aanvraag op 10 november 2011 afgewezen, met als argument dat er geen bijstand wordt verleend voor schulden en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijstand toe te kennen. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 8 september 2015 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. C.J. Driessen, haar standpunt toegelicht. Appellante stelde dat de aanvraag niet gericht was op het aflossen van een schuld, maar op het verkrijgen van een medisch noodzakelijke andere woning. De Raad heeft echter vastgesteld dat de aanvraag wel degelijk betrekking had op de aflossing van een schuld, aangezien de vordering van [woningcorporatie] bestond uit openstaande huurschuld en herstelkosten van de woning.

De Raad heeft verder overwogen dat appellante ten tijde van de aanvraag beschikte over middelen om in haar noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, en dat de stelling dat de bijstand niet voldoende was om ook in de noodzakelijke kosten van het bestaan van haar partner te voorzien, niet slaagde. De partner verbleef in detentie in het buitenland en was uitgesloten van bijstand. De Raad concludeert dat het college niet bevoegd was om bijstand te verlenen op basis van zeer dringende redenen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar schuld haar in haar bestaan bedreigde. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/6295 WWB
Datum uitspraak: 20 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2013, 12/736 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Cuijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G.W.J. Heijsterman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 1 november 2011 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), voor zover hier van belang, voor een vordering bij Woningcorporatie [woningcorporatie] van in totaal € 3.533,19.
1.2.
Bij besluit van 10 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat geen bijstand wordt verleend voor schulden. Er is geen sprake van zeer dringende redenen op grond waarvan bijstand voor de schuld aan Mooiland moet worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat de aanvraag om bijzondere bijstand niet ziet op het aflossen van een schuld, maar voor kosten om in aanmerking te komen voor een medisch noodzakelijke andere woning. Het aflossen van de schuld bij [woningcorporatie] is het middel waarmee het doel wordt bereikt.
4.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellante een huurschuld had bij [woningcorporatie] waarvoor een betalingsregeling was getroffen. Nadat zij de betalingsregeling niet was nagekomen, heeft [woningcorporatie] de woning ontruimd. [woningcorporatie] heeft vervolgens de woning aangepast om deze in de oude staat te herstellen. De kosten hiervoor zijn in rekening gebracht bij appellante. De vordering van [woningcorporatie] bestaat uit de nog openstaande huurschuld, de herstelkosten van de woning en de kosten van de deurwaarder. Appellante heeft op 11 oktober 2011 ter voldoening van deze vordering een betalingsregeling getroffen van 71 termijnen van € 50,- per maand, met ingang van 1 november 2011. Voorts heeft [woningcorporatie] bepaald dat appellante pas in aanmerking kan komen voor een andere woning van [woningcorporatie] wanneer zij de vordering voor de helft heeft afgelost.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd ter aflossing van een schuld. Dat appellante pas voor een andere woning van [woningcorporatie] in aanmerking kan komen nadat zij de vordering (gedeeltelijk) heeft afgelost, leidt niet tot een ander oordeel.
4.4.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB, heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid van bijstandsverlening in de vorm van borgtocht na afwijzing van een saneringskrediet geen uitkomst biedt.
4.5.
Vast staat dat appellante ten tijde van de aanvraag beschikte over middelen, in de vorm van bijstand naar de norm voor een alleenstaande, om in de noodzakelijke kosten van haar bestaan te voorzien. De stelling van appellante dat de bijstand niet voldoende was om ook in de noodzakelijke kosten van het bestaan van haar partner te kunnen voorzien, slaagt niet. De partner van appellante verbleef ten tijde van de aanvraag in detentie in het buitenland, zodat appellante niet heeft hoeven voorzien in zijn levensonderhoud. Bovendien moet de partner buiten beschouwing worden gelaten nu hij geen verblijf had in Nederland en op grond daarvan was uitgesloten van bijstand. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB stond dan ook bijstandverlening in de weg.
4.6.
Het college was voorts niet bevoegd om appellante met toepassing van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB niettemin bijstand te verlenen voor deze schuld, nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van zeer dringende redenen als bedoeld in dat artikel. Gelet op het uitzonderingskarakter van deze bepaling en mede gelet op de bewoordingen daarvan, moet sprake zijn van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening onvermijdelijk is. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de betreffende schuld haar in haar bestaan bedreigde. Appellante heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake was een medische noodzaak voor een andere woning en dat zij aangewezen was op een woning van [woningcorporatie] . Uit de door haar overgelegde medische stukken blijkt niet dat hiervan sprake was.
4.7.
Uit het 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD