ECLI:NL:CRVB:2015:3648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14-3975 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant na rugklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich ziek had gemeld wegens rugklachten, ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 23 december 2013, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn laatstelijk verrichte arbeid. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, waarbij hij aanvoerde dat er wel degelijk medische gegevens waren die zijn standpunt onderbouwden. Hij verwees naar een MRI-scan en een specialistenrapport van orthopedisch chirurg A.V. Steenmeyer.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die het standpunt van het Uwv konden ondermijnen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

14/3975 ZW
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2014, 14/939 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voltijds medewerker kassen.
1.2.
Op 29 juli 2013 heeft appellant zich vanuit de situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld wegens rugklachten. Hij heeft naar aanleiding hiervan een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij besluit van 17 december 2013 is de ZW-uitkering van appellant met ingang van 23 december 2013 beëindigd, omdat appellant per die datum weer geschikt wordt geacht voor zijn laatstelijk verrichte arbeid.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van
29 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 17 december 2013 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De door appellant in beroep overgelegde brief van 3 april 2014 van orthopedisch chirurg A.V. Steenmeyer heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in het rapport van 17 april 2014, gevolgd. In de omstandigheid dat appellant door de orthopedisch chirurg is verwezen naar de pijnpolikliniek heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om anders te oordelen, nu voor de pijnklachten van appellant geen medisch objectiveerbare oorzaak is vast te stellen en het hebben van pijnklachten op zich onvoldoende is om arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat appellant zich niet in staat acht om zijn arbeid te verrichten. In aanvulling daarop is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voor de pijnklachten van appellant geen medisch objectiveerbare oorzaak is vast te stellen. Volgens de gemachtigde van appellant blijkt uit een MRI-scan dat er tussenwervelschijven beschadigd zijn en op het punt staan om door te breken. Ook het specialistenbericht van
3 april 2014 van orthopedisch chirurg A.V. Steenmeyer kan niet anders worden uitgelegd dan dat objectief is vastgesteld wat appellant aan zijn rug mankeert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak. Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv terecht als maatstaf arbeid de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid heeft aangemerkt.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant in hoger beroep geen nadere medische gegevens heeft ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 28 januari 2014 en 17 april 2014 gemotiveerd waarom de afwijkingen die op de MRI-scan en bij het röntgenonderzoek zijn geconstateerd, geen aanleiding geven om beperkingen aan te nemen. Bij deze onderzoeken zijn geen afwijkingen geconstateerd die de pijnklachten van appellant kunnen verklaren, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De stelling dat er uit de MRI-scan blijkt dat er tussenwervelschrijven beschadigd zijn en op het punt staan om door te breken, is niet onderbouwd met medische gegevens en kan reeds daarom geen aanleiding geven tot twijfel aan het medische oordeel van het Uwv.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter, in tegenwoordigheid van
D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) D. van Wijk

AP