ECLI:NL:CRVB:2015:3625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/5741 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet ontvankelijk bezwaar tegen terugvordering bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug ongegrond werd verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstand werd per 10 augustus 2010 herzien en ingetrokken. Het dagelijks bestuur kondigde aan dat de ten onrechte ontvangen bijstand over de periode van 10 augustus 2010 tot 1 juli 2013 zou worden teruggevorderd. Appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het zich richtte tegen een mededeling die niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De rechtbank bevestigde het standpunt van het dagelijks bestuur en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat hij niet was gehoord. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht had geoordeeld dat het bezwaar tegen de aangekondigde terugvordering niet-ontvankelijk was, omdat de mededeling over de terugvordering niet als een besluit kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5741 WWB
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 augustus 2014, 13/6523 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 juli 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 16 september 2013 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellant met ingang van
10 augustus 2010 herzien (lees: ingetrokken). Tevens is appellant meegedeeld dat de over de periode van 10 augustus 2010 tot 1 juli 2013 ten onrechte ontvangen bijstand van hem zal worden teruggevorderd en dat hij hierover nog nader wordt bericht.
1.2.
Bij besluit van 20 november 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur, onder toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bezwaar van appellant tegen de aangekondigde terugvordering kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat het bezwaar zich richt tegen een mededeling die niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het dagelijks bestuur zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en hem ten onrechte niet heeft gehoord.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 september 2014, voor zover dat ziet op de aangekondigde terugvordering, terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit het pro forma bezwaarschrift van appellant van 23 oktober 2013 blijkt dat appellant alleen bezwaar maakt tegen de aangekondigde terugvordering. Tegen de intrekking heeft appellant bij afzonderlijk geschrift van 23 oktober 2013 bezwaar gemaakt op welk bezwaar het dagelijks bestuur bij besluit van 21 maart 2014 heeft beslist. Daarnaast heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 18 september 2013 beslist over de terugvordering van de over de periode van 10 augustus 2010 tot en met 30 juni 2013 gemaakte kosten van bijstand. Gelet hierop heeft het dagelijks bestuur bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant tegen de aangekondigde terugvordering terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de mededeling over de terugvordering niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt. Voorts heeft het dagelijks bestuur zich daarbij op goede gronden op het standpunt gesteld dat redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het daartegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk was. Hiermee is voldaan aan de relevante voorwaarde voor toepassing van artikel 7:3 van de Awb.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J.L. Meijer

HD