ECLI:NL:CRVB:2015:3624
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na verzuim in het verstrekken van gevraagde gegevens
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 28 juni 2013 bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verzocht appellant bij brief van 13 augustus 2013 om voor 13 september 2013 alle bankafschriften van zijn spaar- en betaalrekening over te leggen. Appellant heeft hier niet tijdig aan voldaan, wat leidde tot opschorting van zijn bijstandsrecht. Ondanks een verlenging van de termijn tot 7 oktober 2013, heeft appellant de gevraagde informatie niet tijdig verstrekt. Het college heeft daarop de bijstand met ingang van 13 september 2013 ingetrokken.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij niet verweten kon worden dat hij de bankafschriften niet tijdig had overgelegd, omdat hij in een bijzondere situatie verkeerde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig te verkrijgen. De Raad concludeerde dat appellant verweten kon worden dat hij niet binnen de gestelde termijn de benodigde informatie had verstrekt, en dat het college derhalve bevoegd was om de bijstand in te trekken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad wees erop dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.