ECLI:NL:CRVB:2015:3604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/580 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging maatregel na niet verschijnen bij sollicitatietraining

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 1 mei 2012 bijstand op grond van de Wet werk en Bijstand (WWB). Het college had appellant een schriftelijke waarschuwing opgelegd wegens het niet verschijnen bij een sollicitatietraining op 13 augustus 2012. Na een tweede verzuim om niet te verschijnen op een introductietraining in het kader van een re-integratietraject, heeft het college besloten de bijstand van appellant met 30% te verlagen voor de duur van een maand. Appellant heeft aangevoerd dat hij door een val met zijn scooter en griep niet in staat was om te verschijnen op de training, maar de Raad oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om het verwijtbare gedrag van appellant te ontkennen. De Raad bevestigt dat de introductietraining moet worden aangemerkt als een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en dat appellant niet heeft voldaan aan zijn arbeidsverplichtingen. De Raad komt tot de conclusie dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/580 WWB
Datum uitspraak: 20 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2013, 13/3945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Achttienribbe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Achttienribbe. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.E. Carter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 mei 2012 bijstand, ten tijde hier van belang op grond van de Wet werk en Bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 22 augustus 2012 heeft het college aan appellant een schriftelijke waarschuwing opgelegd wegens het niet nakomen van zijn arbeidsverplichtingen doordat hij niet is verschenen bij een sollicitatietraining op 13 augustus 2012 en geen CV en sollicitatiebewijzen heeft geleverd tijdens het gesprek op 22 augustus 2012. Daarbij is appellant erop gewezen dat een volgend verzuim mogelijk wel gevolgen kan hebben voor zijn bijstand.
1.3.
In het kader van zijn re-integratie heeft op 16 januari 2013 een diagnosegesprek plaatsgevonden met appellant. Tijdens het gesprek is appellant meegedeeld dat hij wordt aangemeld voor het traject Participatieplaatsen trede 3 (PAP) bij Pantar en dat dit traject op
21 januari 2013 start met een introductietraining die duurt tot en met 7 februari 2013. De gemaakte afspraken zijn bij brief van 16 januari 2013 aan appellant bevestigd. Op 21 januari 2013 heeft appellant zich telefonisch afgemeld voor de introductietraining omdat hij was gevallen met zijn scooter. Op de dagen daarna is appellant ook niet verschenen op de introductietraining.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2013 (bestreden besluit), heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellant verlaagd met 30% voor de duur van een maand met ingang van 1 februari 2013 op de grond dat hij in de week van 21 januari 2013 niet is verschenen op de introductietraining. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de val van zijn scooter en zijn in bezwaar aangevoerde griep niet zodanig waren dat appellant hierdoor belemmerd was om (alsnog) naar de introductietraining in het kader van het PAP-traject te komen. Appellant heeft dan ook niet meegewerkt aan een onderzoek naar de arbeidsinschakeling. Aan appellant was op 22 augustus 2012 al een officiële waarschuwing gegeven. Door niet te verschijnen op de introductietraining heeft appellant zich binnen twaalf maanden opnieuw verwijtbaar gedragen, zodat een maatregel van 30% gedurende een maand is opgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de relevante wettelijke bepalingen naar de aangevallen uitspraak verwijst.
4.1.
Niet in geschil is dat de introductietraining in het kader van het PAP-traject moet worden aangemerkt als een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Vaststaat dat appellant in de week van 21 januari 2013 niet is verschenen op deze introductietraining bij Pantar.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat de aangeboden voorziening niet passend voor hem is en dat geen maatwerk is geleverd. Appellant heeft daartoe gesteld dat het PAP-traject trede 3 bedoeld is voor mensen die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn. Daarvan is bij hem geen sprake. Appellant ontvangt sinds 1 mei 2012 bijstand, maar heeft daarvoor gewerkt bij PostNL.
4.3.
In het rapport ‘Generieke Diagnose trede 3’ van 16 januari 2013 is de keuze om appellant aan te melden voor het PAP-traject trede 3 als volgt gemotiveerd. Appellant heeft in de jaren 2005 tot en met 2009 en in 2012 vele trajecten gevolgd die allemaal niet hebben geleid tot duurzame uitstroom naar een reguliere baan. Daarom is besloten appellant zo snel mogelijk richting regulier werk te bemiddelen. De verwachting is dat het PAP-traject binnen afzienbare tijd positief zal worden afgerond, mede gelet op de omstandigheid dat appellant de volgende stap, meewerken aan het traject Herstelling, Werk & Uitvoering bij het Re-integratiebedrijf Amsterdam, niet ziet zitten. De introductietraining waaraan appellant zal deelnemen, bestaat uit een training van drie weken gedurende vier dagdelen per week. Tijdens deze introductietraining wordt nagegaan wat de mogelijkheden zijn voor appellant om weer aan het werk te gaan. Gelet op deze motivering, heeft het college een voldoende zorgvuldige op appellant toegesneden afweging gemaakt alvorens appellant in trede 3 van het PAP-traject te plaatsen en heeft het college dit traject kunnen aanmerken als een voor appellant passende voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij als gevolg van een val van zijn scooter op
21 januari 2013 en door griep niet kon verschijnen op de introductietraining. Er was dan ook geen sprake van verwijtbaar niet verschijnen.
4.5.
Uit de door appellant in beroep overgelegde brief van zijn huisarts van 14 november 2013 blijkt dat de huisarts appellant op 28 januari 2013 heeft gezien en dat appellant melding heeft gemaakt van verkoudheid en diarree sinds een week en dat hij was gevallen met zijn scooter. Dat die val tot enig letsel heeft geleid, blijkt daaruit niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kan uit deze gegevens dan ook niet worden opgemaakt dat appellant wegens het ongeval met zijn scooter en griep op en na 21 januari 2013 niet in staat was om alsnog deel te nemen aan de introductietraining.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat appellant door niet te verschijnen op de introductietraining niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB op hem rustende arbeidsverplichtingen. Niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was dan ook gehouden met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand te verlagen. Appellant heeft niet bestreden dat het college de bijstand in overeenstemming met de Maatregelenverordening Inkomensvoorzieningen heeft verlaagd.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD