ECLI:NL:CRVB:2015:3602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die voorheen als medewerkster magazijn werkte, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na uitval door lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv onderschreef.
Appellante herhaalde in hoger beroep haar standpunt dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen door de verzekeringsartsen. Ze voerde aan dat haar deelname aan therapie en dagbesteding haar beschikbaarheid voor arbeid beïnvloedde. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende inzicht gaven in de beperkingen van appellante en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling door verzekeringsartsen en de noodzaak voor voldoende onderbouwing van claims voor arbeidsongeschiktheid.