ECLI:NL:CRVB:2015:3601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
14/605 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 december 2013 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Het college had eerder de bijstandsverlening aan appellant ingetrokken op basis van onduidelijke stortingen op zijn bankrekening. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, maar het college concludeerde dat hij ten onrechte bijstand had ontvangen vanwege deze stortingen. In de procedure heeft appellant aangevoerd dat de bedragen die hij van zijn moeder en broer ontving, niet als inkomsten moeten worden beschouwd, omdat deze zijn gebruikt voor het betalen van rekeningen van zijn moeder en dat de bedragen van zijn broer te klein zijn om als inkomsten te worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het besluit van 12 maart 2013, waarin de bijstand over bepaalde maanden werd ingetrokken, in rechte vaststaat omdat hiertegen geen beroep is ingesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad zag geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/605 WWB
Datum uitspraak: 20 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2013, 13/4910 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2015. Namens appellant is verschenen mr. B.B.A. Willering, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 18 september 2012 ingetrokken op de grond dat op de bankrekening van appellant diverse stortingen zijn gedaan, waarvoor hij geen duidelijke verklaringen heeft gegeven en waardoor ten onrechte bijstand is verleend.
1.3.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 januari 2013 gegrond verklaard en de bijstand over de maanden september en november 2011 ingetrokken en over de maand december 2012 herzien. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de inkomsten van appellant kunnen worden vastgesteld. Appellant heeft in de maanden september 2012 en november 2012 geen recht op bijstand en over de maand december 2012 moet een bedrag van € 393,76 worden verrekend met de bijstand.
1.4.
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft het college de over de periode van 1 september 2012 tot en met 31 december 2012 ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 3.672,23 van appellant teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 17 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 mei 2013 gegrond verklaard, in die zin dat de hoogte van de terugvordering wordt vastgesteld op € 3.348,17.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat tegen het besluit van 12 maart 2013 geen beroep is ingesteld, zodat dit besluit in rechte vaststaat. Dit besluit maakt geen onderdeel uit van het onderhavige geding. Nu de gronden van appellant zich richten tegen dit eerdere besluit, kunnen deze gronden niet slagen. Tegen de terugvordering heeft appellant geen gronden aangevoerd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij weliswaar bedragen van zijn moeder en broer heeft gekregen, maar dat deze niet als inkomsten dienen te worden gezien. Appellant heeft zijn moeder geholpen met haar administratie en de bedragen die hij van zijn moeder kreeg, zijn gebruikt om haar rekeningen mee te betalen. De bedragen die appellant van zijn broer heeft ontvangen zijn dermate klein en controleerbaar dat het onevenredig is om de bijstand hierom te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat met het besluit van 12 maart 2013 vaststaat dat appellant in de maanden september 2012 en november 2012 ten onrechte bijstand heeft ontvangen en over de maand december 2012 een bedrag van € 393,76 teveel aan bijstand heeft ontvangen. De Raad verwijst daartoe naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat in beroep is aangevoerd. De Raad ziet geen aanknopingspunten om in andere zin dan de rechtbank te oordelen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD