ECLI:NL:CRVB:2015:3535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
14-972 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn werkzaamheden als stationsassistent heeft gestaakt wegens psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het Uwv vernietigde voor wat betreft de proceskosten. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Hij heeft diverse medische klachten, waaronder angsten, paniek, slaapproblemen en fysieke klachten, die volgens hem niet adequaat zijn meegewogen in de besluitvorming.

De Raad oordeelt dat de rechtbank de beslissing van het Uwv juist heeft beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten afdoende gemotiveerd dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om licht niet-stresserend werk te verrichten. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies passend zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel van het Uwv. De gronden van appellant worden verworpen, en het hoger beroep wordt afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

14/972 WAO
Datum uitspraak: 28 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 januari 2014, 13/3975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2015. Namens appellant is verschenen mr. P. Goettsch, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 22 september 1997 zijn werkzaamheden als stationsassistent gestaakt wegens psychische klachten. Wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid in 1999 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv met ingang van 23 oktober 2000 aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend op de grond dat appellant per die datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd beschouwd.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 mei 2007 herzien op de grond dat appellant per die datum 15 tot 25% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Appellant heeft tevens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen.
1.3.
Appellant heeft zich met ingang van 11 oktober 2010 ziek gemeld wegens toegenomen psychische klachten alsmede lichamelijke klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 31 oktober 2012 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 8 november 2010 herzien op de grond dat appellant per die datum 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Bij een tweede besluit van
31 oktober 2012 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van
1 januari 2013 herzien op de grond dat appellant per die datum 35 tot 45% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Het bezwaar van appellant tegen deze besluiten is bij besluit van
13 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2013 vastgesteld op 45 tot 55%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en heeft, onder toekenning van proceskosten alsmede afwijzing van de gevraagde schadevergoeding, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het verzoek om de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden is afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Hij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke toestand. Appellants psychische klachten zijn toegenomen na een aantal zware klappen in zijn leven, waaronder een steekpartij, het overlijden van zijn vader en een auto-ongeval. Hij ervaart grote angsten en paniek alsmede slaapproblemen. Deze klachten beheersen zijn leven en belemmeren een normaal functioneren. Dit is niet meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Voorts lijdt appellant aan astma, hyperventilatie, polsklachten na een fractuur en pijn aan zijn rechterzijde na de steekpartij. De angst, pijn en slaapstoornis hadden aanleiding moeten zijn om een urenbeperking aan te nemen. Als gevolg van zijn klachten is appellant in het geheel niet in staat om deel te nemen aan enige vorm van arbeid. Hij is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De belasting van die functies gaat appellants belastbaarheid te boven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij brieven overgelegd van 19 maart 2013 en
11 maart 2014 van zijn behandelende psychiater en psycholoog van Caleido zorg (Caleido). Uit die brieven wordt volgens appellant duidelijk dat hij in verband met zijn psychische klachten niet in staat is die functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2013 die door het Uwv is vastgesteld op 45 tot 55%.
4.2.
De Raad acht de beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.3.
Voor zover de gronden van appellant betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van deze besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 15 mei 2013. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren die betrekking hebben op zowel appellants fysieke als psychische gezondheidstoestand. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.4.
Appellant beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Hij wordt echter in staat geacht om licht
niet-stresserend werk te doen, waarbij sprake is van eenvoudige taken en vaste bekende werkwijzen, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarin appellant terug kan vallen op de leidinggevende of collega’s en waarbij voorts sprake is van nek-, zij- en rugsparend werk. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen op persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden.
4.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellant geen onderbouwd medisch oordeel gesteld dat doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 mei 2013 afdoende toegelicht dat geen sprake (meer) is van “geen benutbare mogelijkheden”, omdat geen sprake (meer) is van opname in een ziekenhuis of een ingevolge de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten erkende instelling en tevens geen sprake is van bedlegerigheid, afhankelijkheid in het dagelijks leven of onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts is in dit rapport en in de rapporten van 16 augustus 2013 en 3 december 2013 uitvoerig toegelicht welke psychische en lichamelijke klachten hebben geleid tot beperkingen en in welke mate. Ten slotte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangenomen. Uit de vermelde brieven van Caleido is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellants psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid op de datum in geding. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
4.6.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 29 mei 2013. In dat rapport wordt, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 31 oktober 2012, inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen. Uit de door appellant verstrekte informatie van zijn behandelaars is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan dat standpunt van de arbeidsdeskundigen.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.3 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP