ECLI:NL:CRVB:2015:3497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
13/2066 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van medische belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die door het Uwv was vastgesteld op 9 november 2011. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 10 januari 2012 geen recht meer had op een uitkering, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 12 juli 2012. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was en dat haar medische beperkingen onvoldoende waren verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad heeft psychiater H.N. Sno als deskundige benoemd, die op 7 mei 2015 rapporteerde dat hij zich kon verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, met uitzondering van het item over het uiten van eigen gevoelens. De verzekeringsarts heeft de FML daarop bijgesteld.

De Raad heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken door de verzekeringsartsen. De Raad concludeert dat appellante, uitgaande van de bijgestelde FML, in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen.

Uitspraak

13/2066 WAO
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
13 maart 2013, 12/3677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2014. Appellante is verschenen met bijstand van mr. B.W.M. Zegers, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
Het onderzoek ter zitting is geschorst, waarna partijen nadere stukken hebben ingebracht.
Vervolgens heeft de Raad psychiater H.N. Sno als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 7 mei 2015 gerapporteerd. Partijen hebben hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend om zonder nader onderzoek ter zitting uitspraak te doen, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 9 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 10 januari 2012 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 12 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig was. Hiertoe voert appellante aan dat de rechtbank ten onrechte stelt dat psychiater Hassing aanwezig was op de hoorzitting en dat het Uwv nooit inhoudelijk heeft gereageerd op de brief van 12 maart 2012 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Bosma. Ook stelt appellante dat de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bevindingen van psychiater Hassing niet gebaseerd zijn op een tunnelvisie.Voorts voert appellante aan dat de medische (de Raad leest: fysieke) en psychische beperkingen van appellante onvoldoende zijn verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ter ondersteuning hiervan verwijst appellante naar de brief van
1 februari 2013 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Bosma en een behandelplan van 2014. Verder kan appellante zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de voor haar geselecteerde functies van productiewerker voedingsmiddelen industrie
(SBC-code 111720), productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) in medisch opzicht geschikt voor haar zijn. Hiervoor verwijst appellante naar de brief van 2 januari 2012 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Bosma waarin staat dat zij chaotisch handelt en nek- en schouderklachten ondervindt. Tevens geeft appellante aan dat het voor iemand met ADHD moeilijk is om lange tijd dezelfde handelingen achter elkaar te verrichten en dat vanwege medicatiegebruik haar concentratievermogen en alertheid afzwakt.
3.2. De Raad heeft psychiater H.N. Sno verzocht appellante te onderzoeken en een aantal vragen te beantwoorden. In zijn rapport van 7 mei 2015 heeft Sno geconcludeerd dat hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts in de FML van 11 oktober 2011 vastgestelde belastbaarheid, met uitzondering van item 2.7, eigen gevoelens uiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van Sno niet betwist en naar aanleiding van diens conclusies de voor appellante geldende FML op 26 mei 2015 bijgesteld door appellante ten aanzien van het uiten van gevoelens sterk beperkt te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert vervolgens in zijn rapport van 27 mei 2015 dat, ook na aanscherping van de FML op item 2.7, de voor appellante geselecteerde functies ongewijzigd gehandhaafd worden.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de onderzoeken van de verzekeringsartsen onvolledig of onzorgvuldig zijn geweest. Uit de overwegingen van de rechtbank volgt niet dat psychiater Hassing op de hoorzitting aanwezig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting vragen aan deze psychiater gesteld heeft. De stelling van appellant dienaangaande berust op een verkeerde lezing van de aangevallen uitspraak. De stelling dat sprake is van een tunnelvisie bij de door het Uwv ingeschakelde psychiater Hassing volgt de Raad niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het rapport van Hassing van 15 september 2011 en de brief van Hassing van 14 juni 2012 geen blijk geven van vooringenomenheid en geen tegenstrijdigheden bevatten. Uit de gedingstukken komt duidelijk naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de hoorzitting schriftelijk vragen heeft gesteld aan sociaal psychiatrisch verpleegkundige Bosma, waarna diens antwoord van 12 maart 2012 is voorgelegd aan psychiater Hassing. De reactie van psychiater Hassing in de brief van 14 juni 2012 is vervolgens door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn beoordeling betrokken.
4.2. Met betrekking tot de hoger beroepsgrond dat de psychische en lichamelijke beperkingen van appellante onvoldoende zijn verwoord in de FML overweegt de Raad dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Het Uwv heeft de conclusies van de deskundige niet bestreden, maar deze verwerkt in de FML van 26 mei 2015. Er is geen aanleiding om deze bijgestelde FML, waarin een aanvullende beperking is opgenomen ten aanzien van onderdeel 2.7, het uiten van eigen gevoelens, voor onjuist te houden en voor appellante meer beperkingen aan te nemen. Met de in hoger beroep overgelegde brieven van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Bosma van 9 oktober 2014 en 1 februari 2013 heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwen dat onvoldoende met haar psychische en lichamelijke beperkingen rekening is gehouden.
4.3. Uitgaande van de juistheid van de bijgestelde FML van 26 mei 2015 moet appellante worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. De rechtbank heeft met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 november 2011, waarin voldoende is gemotiveerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de door de arbeidskundige geselecteerde functies. Uit de brief van 2 januari 2012 van sociaal psychiatrisch verpleegkundige Bosma is niet af te leiden dat twijfel gerechtvaardigd is aan geschiktheid van deze functies. Daarbij wijst de Raad op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 juli 2012, waarin inzichtelijk is beargumenteerd dat het om eenvoudige gestructureerde werkzaamheden met enkelvoudige taken gaat waarvan de belastbaarheid binnen de in de FML opgenomen mogelijkheden blijft, alsmede op het rapport van 27 mei 2015 waarin de arbeidskundige bezwaar en beroep overtuigend heeft uiteengezet dat de op onderdeel 2.7 opgenomen beperking ten aanzien van het uiten van gevoelens niet tot een overschrijding van de belastbaarheid leidt, nu het routinematig productiewerk betreft.
4.4. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in beroep en hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) M.D.F. de Moor

AP