ECLI:NL:CRVB:2015:3488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsuitkering na eerdere intrekking; geen wijziging in omstandigheden
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat hij een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon. Na deze afwijzing diende appellant op 8 oktober 2013 opnieuw een aanvraag in, waarbij hij aangaf bij een andere persoon te wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze nieuwe aanvraag afgewezen, omdat er geen relevante wijziging in de omstandigheden was aangetoond sinds de eerdere afwijzing.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld. Tijdens de zitting op 11 augustus 2015 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet kon aantonen dat zijn woonsituatie was veranderd ten opzichte van de eerdere afwijzing. De Raad heeft daarbij gewezen op verklaringen van appellant en de resultaten van een onderzoek door de gemeente Amsterdam, waaruit bleek dat appellant nog steeds een gezamenlijke huishouding voerde.
De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijstandsuitkering terecht was, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten voor bijstandsverlening. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak, zij het met verbetering van de gronden. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.