ECLI:NL:CRVB:2015:3424
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die per 24 september 2012 ziek was gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 16 november 2012 heeft een arts vastgesteld dat appellant vanaf 23 november 2012 weer geschikt was voor zijn werk als uitzendkracht. Het Uwv heeft daarop besloten het recht op ziekengeld van appellant te beëindigen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat hij te laat bezwaar had gemaakt.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet heeft ingegaan op zijn stelling dat hij onheus is bejegend door de arts, wat volgens hem een verschoonbare reden zou zijn voor de termijnoverschrijding. De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgronden van appellant besproken en geconcludeerd dat de rechtbank overtuigend heeft gemotiveerd waarom de gronden van appellant niet slagen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychische klachten hem hebben belet om tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.