ECLI:NL:CRVB:2015:3424

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
14/747 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die per 24 september 2012 ziek was gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op 16 november 2012 heeft een arts vastgesteld dat appellant vanaf 23 november 2012 weer geschikt was voor zijn werk als uitzendkracht. Het Uwv heeft daarop besloten het recht op ziekengeld van appellant te beëindigen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat hij te laat bezwaar had gemaakt.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank niet heeft ingegaan op zijn stelling dat hij onheus is bejegend door de arts, wat volgens hem een verschoonbare reden zou zijn voor de termijnoverschrijding. De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgronden van appellant besproken en geconcludeerd dat de rechtbank overtuigend heeft gemotiveerd waarom de gronden van appellant niet slagen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychische klachten hem hebben belet om tijdig bezwaar te maken. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

14/747 ZW, 14/748 ZW
Datum uitspraak: 7 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2013, 13/1382 en 13/4008 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Ris, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Ris. Voor het Uwv is verschenen mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als uitzendkracht, is per 24 september 2012 bij het Uwv ziek gemeld. Aan hem is per die datum ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend. Op 16 november 2012 heeft hij een onderhoud gehad met een arts. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 23 november 2012 geschikt is te achten voor zijn werk als uitzendkracht. Het Uwv heeft bij besluit van 16 november 2012 het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 23 november 2012 beëindigd.
1.2.
Bij door het Uwv op 27 december 2012 ontvangen brief heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 november 2012. Bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft - voor zover in hoger beroep nog van belang - bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 november 2012. De rechtbank is van oordeel dat de enkele mededeling van appellant bezwaar te gaan maken, er niet toe kan leiden dat tijdig bezwaar is gemaakt. Van een verontschuldigbare termijnoverschrijding is volgens de rechtbank evenmin sprake. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 juli 2013 heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een dusdanig ernstige psychische stoornis dat appellant gedurende de periode in geding zodanig in zijn functioneren was beperkt dat hij buiten staat was bezwaargronden op schrift te stellen, dan wel een derde te vragen hem hierbij te helpen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat appellant in dit kader opnieuw diende te worden onderzocht. Verder is gebleken dat appellant gedurende de periode in geding wel in staat is geweest via een uitzendbureau te werken. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanwezige psychische klachten al dan niet in combinatie met de onheuse behandeling door de arts, in de weg hebben gestaan aan het tijdig maken van bezwaar. De overgelegde medicijnenlijst is daartoe niet voldoende nu niet met een medische verklaring is aangetoond dat appellant in de gehele periode in geding om medische redenen niet in staat was om een bezwaarschrift in te (laten) dienen.
3. In hoger beroep heeft appellant, zoals ter zitting nader is toegelicht, aangevoerd dat de rechtbank heeft verzuimd om in te gaan op zijn stelling dat hij onheus is bejegend door de arts, hetgeen samen met zijn mondeling aangegeven bezwaar en zijn psychische toestand een verschoonbare reden vormt voor de termijnoverschrijding. Volgens appellant had het Uwv onderzoek moeten doen naar de vraag of hij onheus is bejegend door de arts.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 3.1 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het geschil beperkt zich tot de vraag of appellant verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 november 2012.
4.3.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij door de arts onheus is bejegend, wordt vastgesteld dat appellant heeft gesteld dat hem direct bij binnenkomst op het spreekuur is meegedeeld dat hij weer in staat werd geacht te werken en dat de arts hem niet heeft onderzocht. Het Uwv heeft hierover terecht naar voren gebracht dat deze visie van appellant niet juist kan zijn, gelet op de verslaglegging van het onderzoek door de arts. Eerst ter zitting van de Raad is naar voren gebracht dat appellant door de wijze van communicatie van de arts is gaan decompenseren, waardoor appellant niet in staat is geweest om tijdig bezwaar te maken. Appellant heeft de stelling dat hij na het spreekuurcontact met de arts is gaan decompenseren op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien is dit niet in overeenstemming met het feit dat hij werkzaamheden is blijven verrichten bij uitzendbureaus. Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv onderzoek had moeten doen naar de gang van zaken op het spreekuur bij de arts.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient daarom te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) D. van Wijk

AP