ECLI:NL:CRVB:2015:3422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
14/4332 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de beoordeling van de medische beperkingen van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant was van mening dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 1 februari 2013 heeft besloten dat appellant met ingang van 2 april 2013 geen recht meer had op een WGA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat. Appellant had geen objectieve medische gegevens overgelegd die de juistheid van de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd waarom er geen reden was voor een urenbeperking en appellant had geen bewijs geleverd dat zijn belastbaarheid door het Uwv was overschat.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4332 WIA
Datum uitspraak: 25 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
20 juni 2014, 13/2463 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift, een rapport van 11 november 2014 en een nadere reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat hier met het volgende.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 1 februari 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 april 2013 geen recht meer bestaat op een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 10 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv - voor zover in dit geding van belang - het besluit tot beëindiging van de WIA-uitkering van appellant met ingang van 2 april 2013 gehandhaafd en het bezwaar tegen het besluit van
1 februari 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest en dat de medische beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Voorts zijn door appellant geen medische gegevens overgelegd waaruit moet worden afgeleid dat voor hem op 2 april 2013 een urenbeperking geïndiceerd is. De omstandigheid dat appellant in het kader van de Wet werk en bijstand is ontheven van zijn arbeidsverplichtingen leidt evenmin tot het oordeel dat de medische beperkingen door het Uwv niet juist zouden zijn vastgesteld. Omdat appellant reeds in bezwaar had gewezen op door hem gebruikte medicatie en de bijwerkingen daarvan, die vervolgens in beroep hebben geleid tot aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft voorts aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten en heeft beslist over vergoeding van proceskosten en betaling van het griffierecht.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Daarbij heeft appellant zijn in bewaar en beroep aangevoerde standpunt herhaald dat bij het vaststellen van zijn belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen en hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft hij het rapport van 3 maart 2014 ingezonden waarin de resultaten van een belastbaarheidsonderzoek zijn opgenomen dat in opdracht van de gemeente Haarlemmermeer is uitgevoerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat wat betreft de medische grondslag er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellant. De overwegingen van de rechtbank ter zake worden volledig onderschreven en daar wordt aan toegevoegd dat appellant ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de voor appellant met ingang van de in geding zijnde datum 2 april 2013 in de FML van 7 januari 2014 vastgelegde beperkingen.
4.2.
Voor de gestelde urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 11 november 2014 verwezen naar verzekeringsgeneeskundige rapporten van
14 januari 2013 en 3 april 2013 waarin toereikend is gemotiveerd waarom er geen reden is voor toekenning van een urenbeperking. Voorts heeft hij terecht opgemerkt dat appellant zowel op het spreekuur bij de verzekeringsarts als ten tijde van de hoorzitting geen urenbeperking als gevolg van vermoeidheid heeft geclaimd, zodat de verzekeringsartsen hier geen onderzoek naar hoefden te doen.
4.3.
Voor zover appellant met het onder 3 genoemde rapport heeft willen aantonen dat zijn belastbaarheid door het Uwv is overschat kan, nog afgezien van het gegeven dat het rapport ziet op een situatie ongeveer één jaar na de datum in geding, uit de inhoud niet worden afgeleid dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
4.4.
De geschiktheid van de functies in medisch opzicht is voldoende inzichtelijk en toereikend gemotiveerd in de arbeidskundige rapporten. Er bestaat daarom geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AP