ECLI:NL:CRVB:2015:3393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/1496 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huur wegens te late indiening

In deze zaak heeft appellante, N[appellante], op 6 september 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste huurtermijn van haar nieuwe woning in Vlaardingen, na haar verhuizing vanuit Baarn. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen op 19 september 2012, omdat de kosten al vóór de aanvraag waren voldaan. Appellante heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit werd op 17 januari 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft op 22 augustus 2013 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar psychische gesteldheid haar belemmerde om de aanvraag tijdig in te dienen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 juli 2015 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. In de beoordeling heeft de Raad vastgesteld dat de argumenten van appellante in hoger beroep niet wezenlijk verschillen van die in de eerdere procedures. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar psychische klachten haar daadwerkelijk verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 oktober 2015.

Uitspraak

14/1496 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2013, 13/1273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
N[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Op verzoek van de Raad heeft appellante nadere stukken ingezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 juli 2015, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 6 september 2012 in verband met haar verhuizing van Baarn naar Vlaardingen bijzondere bijstand aangevraagd voor de eerste huurtermijn van haar nieuwe woning. Deze kosten heeft zij op 31 juli 2012 voldaan.
1.2.
Bij besluit van 19 september 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 17 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2012 ongegrond verklaard. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellante de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd al voor de aanvraag had voldaan. Om deze reden is voor verlening van bijzondere bijstand geen plaats. Het college heeft in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen reden gezien een uitzondering te maken op deze hoofdregel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is geweest tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten in te dienen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij destijds in verband met haar psychische gesteldheid niet in staat was de aanvraag tijdig in te dienen en dat daarom bijstandverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, komt neer op een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Daarin is geen grond gelegen om tot een ander oordeel te komen dan in de aangevallen uitspraak is neergelegd. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben geleid. De Raad voegt daaraan toe dat appellante met de door haar overgelegde medische stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, zoals zij heeft gesteld, door haar psychische toestand niet in staat was de kosten in te schatten en tijdig een aanvraag te doen. Uit die stukken blijkt weliswaar dat zij vanaf 2009 bij het Sinaï Centrum onder behandeling is vanwege haar psychische klachten, maar niet dat zij vanwege die psychische klachten buiten staat was tijdig een aanvraag te doen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD