ECLI:NL:CRVB:2015:3392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/1494 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel tot vermindering van bijstand wegens niet verschijnen op taallessen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarbij haar bijstandsuitkering met 30% werd verlaagd voor de duur van één maand. Dit besluit was genomen omdat appellante op 22 februari 2013 zonder bericht niet was verschenen op taallessen bij Capabel Taal. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waarbij de bewijslast voor het aantonen dat appellante geen verwijt treft, op haar rustte. Appellante stelde dat haar docent had gezegd dat zij de lessen niet meer hoefde te volgen, maar het college had deze stelling niet kunnen bevestigen. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat er een toezegging was gedaan door de docent, en dat het college in redelijkheid had kunnen afzien van het opleggen van een waarschuwing voor de overtreding. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/1494 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 februari 2014, 13/8058 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op verzoek van de Raad een nader stuk ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft hierop gereageerd bij brief van 9 juli 2015.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 juli 2015, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van haar re-integratie is appellante in december 2012 gestart met een module re-integratie bij Capabel Taal (Carrousel), gericht op uitstroom richting werk waarbij aandacht werd besteed aan het schrijven van sollicitatiebrieven en cv’s. Naast deze module volgde appellante ook een module taallessen bij Capabel Taal.
1.3.
Bij besluit van 6 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 augustus 2013 (bestreden besluit), heeft het college bij wijze van maatregel de bijstand van appellante met ingang van 1 juni 2013 verlaagd met 30% gedurende één maand. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante op 22 februari 2013 zonder bericht niet is verschenen op de Carousselles bij Capabel Taal. Dat zij volgens haar docent de lessen niet hoefde te volgen, heeft het college bij navraag bij Capabel Taal niet bevestigd gekregen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de hier van toepassing zijnde bepalingen van de WWB en de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen 2013 (Maatregelenverordening) verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Vaststaat dat het college in hoger beroep zijn verweerschrift minder dan tien dagen voor de zitting heeft ingediend. Anders dan appellante heeft aangevoerd, bestaat er geen aanleiding het verweerschrift om die reden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Het verweerschrift bevat geen wezenlijk nieuwe argumenten en appellante heeft voldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren, aangezien het verweerschrift op 6 juli 2015 aan haar gemachtigde is toegezonden en daarop bij brief van 9 juli 2015 is gereageerd.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op 22 februari 2015 niet is verschenen bij Capabel Taal om taallessen te volgen en daardoor niet of in onvoldoende mate gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij haar stelling dat haar docent haar heeft gezegd dat zij de betreffende lessen niet meer hoefde te volgen, voldoende heeft onderbouwd, en dat het college niet had mogen volstaan met navraag te doen bij Capabel Taal, maar ook de docent had moeten benaderen. Dit laatste is voor appellante onmogelijk aangezien de docent niet meer werkzaam is bij Capabel Taal. Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, rust de bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat appellante geen enkel verwijt treft, op haar. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van de laatste volzin van artikel 18, tweede lid, van de WWB. Anders dan appellante heeft aangevoerd, ligt het dan ook op haar weg om het bestaan van de gestelde toezegging aannemelijk te maken. Hierin is appellante niet geslaagd. Dat appellante de docent niet meer kan benaderen omdat hij niet meer bij Capabel Taal werkt, is een omstandigheid die voor haar rekening moet blijven.
4.4.
De in hoger beroep herhaalde beroepsgrond dat het college in plaats van een maatregel eerst een waarschuwing had moeten opleggen, slaagt evenmin. Weliswaar is het college op grond van de Maatregelverordening bevoegd bij een eerste overtreding in de eerste categorie, als waarvan hier sprake is, een waarschuwing op te leggen, maar het college maakt van deze bevoegdheid een terughoudend gebruik. Mede in aanmerking genomen dat appellante al eerder bij brief van 30 januari 2012 eraan is herinnerd dat zij niet zonder goede reden bij de Carrouselles kan wegblijven, heeft het college in het geval van appellante in redelijkheid kunnen afzien van het opleggen van een waarschuwing.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.G. van den Berg

HD