ECLI:NL:CRVB:2015:3391
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van onvoldoende bewijs van bijstandbehoevendheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die vanaf 3 februari 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsaanvraag op 20 juni 2012 ingediend na beëindiging van zijn eerdere bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn bijstandbehoevendheid.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van bijstandbehoevendheid bij de appellant ligt. De appellant had niet de vereiste objectieve en verifieerbare gegevens overlegd om aan te tonen hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag.
De Raad concludeerde dat de verklaring van de dochter van de appellant en de bijgevoegde opnamebewijzen niet voldoende waren om aan te tonen dat de appellant in zijn noodzakelijke kosten van het bestaan had voorzien. De omstandigheid dat de appellant later wel bijstand kreeg op basis van nieuwe informatie, leidde niet tot de conclusie dat hij ook in de eerdere periode recht had op bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.
Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.