ECLI:NL:CRVB:2015:3384

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/4707 WWB-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens niet betalen griffierecht

Op 6 oktober 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak waarin appellant verzet heeft aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 3 maart 2015. In die uitspraak werd het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het verschuldigde griffierecht van € 122,- niet binnen de gestelde termijn had betaald. Appellant stelde dat hij in financiële problemen verkeerde en dat hij niet in verzuim was, met verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Raad van 13 februari 2015. In deze eerdere uitspraak werd erkend dat er situaties kunnen zijn waarin het betalen van griffierecht voor rechtzoekenden, met name natuurlijke personen, onmogelijk of uiterst moeilijk is. De Raad heeft in deze zaak vastgesteld dat het netto-inkomen van appellant in de relevante periode minder was dan € 856,48 per maand en dat hij geen vermogen had waaruit het griffierecht kon worden betaald. Hierdoor kon niet worden geoordeeld dat appellant in verzuim was, wat leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep niet gerechtvaardigd was. Het verzet van appellant werd gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 3 maart 2015 vervalt en dat het onderzoek naar het hoger beroep wordt voortgezet. De behandeling van de zaak is gepland voor 17 november 2015.

Uitspraak

Datum uitspraak: 6 oktober 2015
14/4707 WWB-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, en artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 juli 2014, 13/8165 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 en artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 3 maart 2015 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 3 maart 2015 berust hierop, dat appellant het verschuldigde griffierecht, dat voor hem voor deze zaak € 122,- bedraagt, niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
Appellant heeft, met een beroep op de uitspraak van de Raad van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, en gelet op zijn financiële situatie aangevoerd dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
In de uitspraak van 13 februari 2015 heeft de Raad onder meer overwogen dat zich gevallen kunnen voordoen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. Hiervan zal sprake zijn bij een rechtzoekende, zijnde een natuurlijke persoon, die aannemelijk maakt dat - op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort - het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en voorts dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van de rechtzoekende niet van belang en dient het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner te worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende.
In verzet is gebleken dat het netto-inkomen waarover appellant in de periode hier van belang kon beschikken minder bedraagt dan € 856,48 per maand. Voorts is niet gebleken dat appellant beschikte over vermogen waaruit het griffierecht kon worden betaald. In deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest, zodat niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep achterwege dient te blijven.
Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 3 maart 2015 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. De behandeling ter zitting van het hoger beroep zal op 17 november 2015 plaatsvinden.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) T.G.M. Simons
(getekend) R. Groothuis

HD