ECLI:NL:CRVB:2015:3370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
14/2791 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op het opgegeven adres

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 januari 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd heeft na een onderzoek geconcludeerd dat appellant niet woonachtig was op het opgegeven adres. Dit onderzoek omvatte een onaangekondigd huisbezoek en een hoorzitting. De bevindingen leidden tot een besluit van 7 februari 2013, waarin de bijstand met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een bedrag van € 3.092,69 werd teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het dagelijks bestuur verklaarde dit ongegrond, met als argument dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn standpunt herhaalde dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, op het bijstandverlenend orgaan rust. De Raad concludeert dat appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan, wat betekent dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, omdat de onderzoeksresultaten en de verklaringen van appellant en zijn dochter niet ondersteunen dat hij op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht heeft geconcludeerd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat leidt tot de bevestiging van de intrekking van de bijstand. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2791 WWB
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 april 2014, 13/4063 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Optimisd (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A. van de Grint, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Namens appellant is
mr. Van de Grint verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Könings.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand sinds 1 januari 1997, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van het project ‘langdurig uitkeringsgerechtigden’ hebben een klantmanager en een handhavingsmedewerker van Optimisd een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft onder meer dossieronderzoek plaatsgevonden, is op 12 september 2012 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres) en is appellant op 4 december 2012 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport handhaving van 2 januari 2013.
1.3.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 7 februari 2013 de algemene bijstand ingetrokken met ingang van 12 september 2012, de bijzondere bijstand voor de collectieve ziektekostenverzekering beëindigd met ingang van diezelfde datum en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd over de periode van 12 september 2012 tot en met 31 december 2012 tot een bedrag van € 3.092,69.
1.4.
Bij besluit van 28 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden met betrekking tot zijn woon- en verblijfplaats. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 12 september 2012 tot en met 7 februari 2013.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, betrokkene recht op bijstand heeft.
4.4.
De stelling van appellant dat hij woont op het uitkeringsadres vindt geen steun in de onderzoeksbevindingen. Appellant heeft op 4 december 2012 verklaard dat hij geen eigen slaapkamer heeft bij zijn dochter. Hij staat op haar adres ingeschreven, omdat er toen geen andere mogelijkheid was. Als hij daar slaapt, slaapt hij op de bank. Als hij er drie weken niet is, dan slaapt hij bij zijn andere dochter of een vriendin. Hij slaapt daar niet vaak omdat hij eigenlijk een vrijgevochten vogel is. In de woning liggen niet zoveel spullen van hem, een jas of broek. De administratie en de meeste kleding liggen bij zijn moeder in ’s-Hertogenbosch. Zij doet ook zijn was. Hij slaapt wel eens bij zijn moeder, maar dat gebeurt niet gauw. Hij slaapt wel eens op het woonwagenkamp. Hij is het meest bij zijn andere dochter in [G.]. Zijn kleding ligt ook bij zijn dochters. De wijze waarop hij nu leeft, dateert al van de tijd dat zijn dochter is verhuisd naar het uitkeringsadres. Bij het huisbezoek van
12 september 2012 op het uitkeringsadres heeft de dochter van appellant verklaard dat appellant een aantal dagen in de woning is en dan drie weken niet. Hij heeft veel vriendinnen. Appellant heeft geen eigen kamer, als hij er is slaapt hij op de sofa in de woonkamer. De vriend van de dochter, [X.], heeft verklaard dat appellant wel staat ingeschreven op het uitkeringsadres, maar er niet zo vaak is.
4.5.
Gelet op wat in 4.4 is overwogen heeft het dagelijks bestuur terecht geconcludeerd dat appellant de inlichtingenverplichting ten aanzien van zijn feitelijke woonadres heeft geschonden met als gevolg dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.M. Fleuren

HD