ECLI:NL:CRVB:2015:3359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan de referte-eis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze op basis van het niet voldoen aan de referte-eis. De appellant had in de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2010 een uitkering ontvangen, maar voldeed niet aan de vereiste 26 weken arbeid in de 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, omdat de appellant niet met concrete en onderbouwde argumenten kwam om de beslissing van het Uwv te weerleggen.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij recht had op een WW-uitkering, omdat hij in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2011 meer dan 52 dagen per jaar had gewerkt. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de referte-eis, zoals vastgelegd in artikel 17 van de WW, en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om het eerdere oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De Raad concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering, omdat hij niet aan de vereisten voldeed. De uitspraak werd gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter, met P. Uijtdewillegen als griffier. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.