ECLI:NL:CRVB:2015:3331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
14/2982 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze bijstand werd beëindigd toen zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikte. De zaak draait om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die niet had gemeld dat zij een en/of-rekening had met haar zus, waarop in 2005 een saldo van € 6.207,61 stond. Het college van burgemeester en wethouders van Naarden heeft vastgesteld dat het vermogen van appellante boven het vrij te laten vermogen uitkwam, wat leidde tot de intrekking van de bijstand over een bepaalde periode en de terugvordering van de ontvangen bijstandskosten. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante niet kunnen aantonen dat zij niet (redelijkerwijs) kon beschikken over het geld op de en/of-rekening. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting. De Raad wijst erop dat het aan de betrokkene is om aan te tonen dat het saldo op de rekening niet tot haar vermogen behoort. De stelling van appellante dat er een schuld aan haar zus tegenover het saldo staat, wordt verworpen, evenals haar argumenten over dringende redenen om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2982 WWB
Datum uitspraak: 29 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 mei 2014, 13/5656 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Naarden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.W.F.M. Wohlgemuth Kitslaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wohlgemuth Kitslaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. d’Accorso.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en welke met ingang van 1 november 2011 is beëindigd in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Appellante ontvangt een onvolledig ouderdomspensioen en heeft afgezien van het aanvragen van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen op grond van de WWB.
1.2.
Uit een signaal van het inlichtingenbureau van 25 december 2012 is gebleken dat appellante in 2011 een niet aan het college gemelde rekening op haar naam had staan. Uit nadere informatie-inwinning bij appellante is duidelijk geworden dat het ging om een
en/of-rekening met haar zus. In 2005 bedroeg het saldo van die rekening € 6.207,61. Het college heeft vervolgens vastgesteld dat het vermogen van appellante daardoor vanaf de aanvang van de bijstandsverlening ingevolge de WWB boven het vrij te laten vermogen uitkwam. Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college in verband daarmee de bijstand van appellante over de periode van 1 april 2005 tot en met 1 juni 2005 ingetrokken en de kosten van bijstand over die periode ten bedrage van € 1.975,66 bruto van haar teruggevorderd.
1.3
Bij besluit van 21 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft abusievelijk het college van burgemeester en wethouders van Bussum in plaats van het college van burgemeester en wethouders van Naarden als procespartij aangemerkt. Dit is een kennelijke misslag van de rechtbank bij het op schrift stellen van de aangevallen uitspraak, waaraan de Raad geen consequenties verbindt.
4.2.
Met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, de vooronderstelling rechtvaardigt dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Dit is niet anders bij een zogeheten “en/of”-rekening, aangezien daarmee slechts wordt aangeduid dat de rekeninghouders zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk over het tegoed kunnen beschikken. In een dergelijke situatie is het eveneens aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.3.
Appellante is daarin niet geslaagd. Zij heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij over het geld op de en/of -rekening niet (redelijkerwijs) kon beschikken.
4.4.
De in hoger beroep herhaalde stelling van appellante dat, indien het geld op de
en/of-rekening tot haar vermogen moet worden gerekend, hier dan een schuld van appellante aan haar zus als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a van de WWB van dezelfde hoogte tegenover staat, ziet voorbij aan het onder 4.2 aangeduide karakter van een en/of-rekening.
4.5.
Ook de beroepsgrond dat het college bij de terugvordering van brutering had moeten afzien treft geen doel. Appellante heeft immers in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting het college niet in kennis heeft gesteld van de mede op haar naam staande en/of-rekening en het daarop staande saldo, waarmee de voor appellante toepasselijke vermogensgrens werd overschreden.
4.6.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over dringende redenen om van terugvordering af te zien biedt geen nieuwe gezichtspunten in vergelijking met wat zij in beroep heeft aangevoerd. Dit leidt dan ook niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. Hierin ligt besloten dat met de onvolledige AOW-uitkering en haar hoge huur, waarvoor geen huurtoeslag kan worden verkregen, niet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is dat slechts incidenteel voorkomt, terwijl appellante bij invordering de bescherming toekomt van de beslagvrije voet.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD