ECLI:NL:CRVB:2015:3328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
14/3828 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van voorliggende voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten, maar de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda had deze aanvraag afgewezen. De commissie stelde dat appellante een beroep kon doen op een collectieve aanvullende verzekering, wat volgens artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) betekent dat er geen recht op bijstand bestaat. De rechtbank had de afwijzing van de commissie bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat de WWB geen recht op bijstand biedt als er een voorliggende voorziening beschikbaar is die als toereikend en passend wordt beschouwd. De Raad bevestigde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor tandheelkundige behandelingen als een voorliggende voorziening geldt. De Raad oordeelde dat de commissie terecht had gesteld dat de tandartskosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwamen, omdat appellante gebruik kon maken van haar aanvullende verzekering. De Raad verwierp ook het argument van appellante dat er dringende redenen waren om van deze regel af te wijken, omdat zij geen relevante omstandigheden had aangevoerd.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand voor de tandartskosten terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

14/3828 WWB
Datum uitspraak: 29 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 juni 2014, 14/91 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhagen. De commissie heeft zich - zoals vooraf schriftelijk bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 maart 2012 heeft de commissie appellante bijzondere bijstand verleend voor tandartskosten tot een bedrag van € 4.927,46. Deze kosten hielden verband met het plaatsen van een driedelige brug op implantaten en een frameprothese in de onderkaak.
1.2.
Bij besluit van 31 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 november 2013 (bestreden besluit), heeft de commissie de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor tandartskosten tot een bedrag van € 8.261,95 en voor het eigen risico tot een bedrag van € 350,- afgewezen. De tandartskosten hielden verband met in de onderkaak aan te brengen ondersteunende elementen om de kauwfunctie weer te herstellen. Aan de besluitvorming over de tandartskosten heeft de commissie ten grondslag gelegd dat appellante een beroep kan doen op de collectieve aanvullende verzekering, het Gemeentepakket Extra van zorgverzekeraar CZ. Deze verzekering betreft een aan de bijstandsverlening voorliggende voorziening die op grond van artikel 15, eerste lid, van de WWB aan bijstandsverlening in de weg staat. Voor het eigen risico verleent de commissie geen bijzondere bijstand tenzij de gezondheid van de aanvrager of zijn of haar omgeving in gevaar komt. Hiervan is in de situatie van appellante niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat uit vaste rechtspraak van deze Raad volgt dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor tandheelkundige behandelingen als hier aan de orde als een aan de bijstandsverlening voorliggende voorziening wordt beschouwd.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij betoogt dat artikel 15, eerste lid, van de WWB niet in de weg staat aan bijstandsverlening voor de tandartskosten van appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
4.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9166) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van tandheelkundige zorg zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is.
4.3.
Het bovenstaande brengt met zich dat aan bijstandsverlening voor de kosten van tandheelkundige zorg artikel 15, eerste lid, van de WWB in de weg staat. Het betoog van appellante dat de zorgverzekeraar wel uitgaat van de noodzaak van de behandelingen en op die grond tot vergoeding van de tandartskosten zou zijn overgegaan indien het maximale budget voor appellante op grond van de Aanvullende Verzekering Gemeenten Extra nog niet was overschreden, maakt niet dat de vergoedingen en aanspraken op grond van de Zvw, dus van de basisverzekering, geen voorliggende voorziening zijn voor de kosten in geding.
4.4.
Dat de feiten en omstandigheden in de uitspraken van de Raad waarnaar de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft verwezen, niet geheel overeenkomen met de situatie van appellante, waarin zij een beroep kan doen op een aanvullende verzekering, doet aan de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 niet af. De in die uitspraken vervatte rechtsregels gelden immers op dezelfde manier voor appellante.
4.5.
De aangevoerde grond dat het niet uitgesloten is dat situaties bestaan waarin de voorliggende voorziening niet volstaat, beschouwt de Raad als een beroep op de dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Dit beroep slaagt echter niet omdat appellante geen enkele omstandigheid heeft aangevoerd die als dringende reden moet worden aangemerkt.
4.6.
Tot slot heeft appellante nog gesteld dat de commissie, gelet op de vergoeding van de tandartskosten van appellante in 2012, buitenwettelijk begunstigend beleid voert dat niet op consistente wijze bij de hier aan de orde zijnde aanvraag is toegepast. Los van de vraag op welke grond de commissie destijds tot vergoeding van de gevraagde tandartskosten is overgegaan, is niet gebleken dat de commissie ten tijde van de onderhavige aanvraag buitenwettelijk begunstigend beleid voerde op dit punt. Uit de gedingstukken blijkt juist dat de commissie toepassing heeft gegeven aan het gemeentelijk beleid waarbij als uitgangspunt geldt dat bijzondere bijstand voor de tandartskosten zoals hier aan de orde niet mogelijk is omdat een beroep kan worden gedaan op de collectieve aanvullende verzekering.
4.7.
Tegen de afwijzing van de aanvraag om bijstand voor de kosten van het eigen risico zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat dit geen bespreking behoeft.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD