ECLI:NL:CRVB:2015:3327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
13/6772 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en beoordeling van noodzakelijke kosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten en kosten van woninginrichting. Deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten zich daadwerkelijk hadden voorgedaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen facturen of bewijsstukken had overgelegd en dat zij geen nieuwe woning had betrokken. Bovendien was appellante niet verschenen op de zitting, wat de Raad deed concluderen dat de kosten niet waren gemaakt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6772 WWB
Datum uitspraak: 29 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 november 2013, 13/2156 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2015. Appellante, in persoon opgeroepen, en haar gemachtigde zijn, na schriftelijk bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Zij woonde sinds 22 maart 2011 op het [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Zij heeft deze woning in oktober 2012 moeten verlaten in verband met huurachterstand. Op 25 oktober 2012 heeft appellante verzocht om bijzondere bijstand voor verhuiskosten tot een bedrag van € 5.000,- en voor de kosten van woninginrichting tot een bedrag van € 3.000,-. Naar haar zeggen heeft ze een nieuwe woning gevonden met een maandelijkse huur van € 600,-.
1.2.
Bij besluiten van 13 november 2012, gehandhaafd bij besluit van 21 maart 2013 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvragen afgewezen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat voor zover appellante stelt dat zij verhuisd is naar de woning van haar moeder, zij de kosten van deze verhuizing niet aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft het college aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat appellante op 12 november 2012 bij de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) is uitgeschreven van het uitkeringsadres, daarna niet meer op een ander adres is ingeschreven en dat zij geen huurcontract heeft overgelegd. Niet gebleken is dat appellante een andere woning heeft betrokken waarvoor zij kosten voor verhuizing of inrichting heeft moeten maken. Volgens het college doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd zich dan ook niet daadwerkelijk voor. Aan een beoordeling van de noodzaak van de door appellante gestelde kosten komt het college dan ook niet toe.
1.3.
Bij brief van 18 december 2012 heeft het college appellante verzocht haar tijdelijk verblijfadres bekend te maken en haar meegedeeld dat zij voor de voortzetting van bijstand dient te beschikken over een woonadres in Rotterdam. Zij krijgt tot 17 januari 2013 de gelegenheid zich in te schrijven in de GBA. Omdat appellante zich binnen de door het college gestelde termijn niet op een nieuw adres in de GBA heeft laten inschrijven, heeft het college de bijstand met ingang van 18 januari 2013 beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het college het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuis- en inrichtingskosten zich daadwerkelijk hebben voorgedaan.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich wel degelijk hebben voorgedaan. Appellante heeft immers het uitkeringsadres verlaten. Zij kon geen kosten maken, omdat zij geen geld had en ook de nieuwe huur niet kon betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat recht bestaat op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Bij de toepassing van dit artikel dient allereerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen.
4.2.
Appellante heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand heeft gevraagd zich hebben voorgedaan. Appellante heeft geen facturen of betaalbewijzen overgelegd. Appellante heeft ook geen andere woning betrokken, zodat onaannemelijk is dat zij inrichtingskosten heeft moeten maken. Appellante is opgeroepen om ter zitting van de Raad te verschijnen. Daarbij is vermeld dat ter zitting de vraag aan de orde zou komen of de verhuiskosten zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Appelante is niet ter zitting verschenen. Daaraan kent de Raad in het licht van de gedingstukken en met toepassing van artikel 8:31 in verbinding met artikel 8:108, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht de betekenis toe dat ook deze kosten zich niet hebben voorgedaan. Gelet hierop komt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank en behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2015
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD