ECLI:NL:CRVB:2015:3271
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WGA-uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een WGA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd voor zover aangevochten.
De zaak begon met een besluit van het Uwv op 23 december 2011, waarin werd vastgesteld dat appellante met ingang van 8 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde later dat het besluit van het Uwv vernietigd moest worden, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand bleven. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet goed waren meegenomen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de functies machinebediende voedingsmiddelenindustrie, huishoudelijke hulp en productiemedewerker papier, karton, drukkerij passend waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de rechtbank werd in het gelijk gesteld. De Raad oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, en bevestigde de aangevallen uitspraak.