ECLI:NL:CRVB:2015:3264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
14.2933 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die zich op 18 juni 2010 ziek meldde vanwege geheugen- en concentratieproblemen. Het Uwv had eerder vastgesteld dat appellant van 15 juni 2012 tot 31 maart 2015 recht had op een WGA-uitkering, maar na heronderzoek in 2013 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 24%. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, waarbij de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het besluit van het Uwv vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. Hij betoogde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat door de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had over de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die voor appellant was vastgesteld. De verzekeringsgeneeskundige rapporten gaven een duidelijk beeld van de beperkingen van appellant en de redenen waarom geen verdere beperkingen nodig waren. De Raad concludeerde dat appellant in medisch opzicht in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de functies ten grondslag lagen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, aangezien er geen nieuwe objectieve medische informatie was die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de appellant en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

14/2933 WIA
Datum uitspraak: 25 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 april 2014, 13/2943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Namens appellant is
mr. R.A. Severijn, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als draaibankmedewerker, heeft zich op 18 juni 2010, vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, ziek gemeld in verband met geheugen- en concentratieproblemen. Bij besluit van 19 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant van 15 juni 2012 tot 31 maart 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 100%.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 juni 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van deze datum vastgesteld op 24%. Ook is vermeld dat de duur noch de hoogte van de aan appellant toegekende loongerelateerde WGA-uitkering hierdoor wijzigt.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 juni 2013 is bij besluit van
12 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv.
2.1.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Gedurende de beroepsfase heeft een de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader onderzoek gedaan naar de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties. Hierbij is deze arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit gewijzigd moet worden omdat niet alle geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deels andere voor appellant geschikte functies geselecteerd en deze aan de schatting ten grondslag gelegd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft hij vastgesteld op 26,16%.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de verzekeringsgeneeskundige en de in beroep gewijzigde arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. Omdat het Uwv eerst in de beroepsfase het bestreden besluit heeft voorzien van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit volledig in stand blijven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Appellant stelt dat zijn lichamelijke en psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Gelet op zijn, ook door de verzekeringsarts genoemde, forse beperkingen ten aanzien van het geheugen en de concentratie hadden voor appellant beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moeten worden opgenomen ten aanzien van vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen en handelingstempo. Ook had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op rapporten van psycholoog G.C.M. Hesselink-van den Berg en van het Solvent Team en heeft appellant een rapport overgelegd van een neuropsychologisch onderzoek verricht door
GZ-psycholoog/neuropsycholoog M.G.B.G. Blokhorst. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk medisch deskundige benoemd. Appellant verzoekt de Raad om alsnog een deskundige in te schakelen. Voorts stelt appellant niet in staat te zijn om de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geen grond gevonden voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts is appellant wegens zijn hernia beperkt voor rugbelastende arbeid. In verband met zijn duizeligheid mag appellant niet werken in situaties die voor hem of voor omstanders gevaar kunnen opleveren. Voor de cognitieve klachten van appellant is bij specialistisch onderzoek geen duidelijke verklaring gevonden. Desalniettemin heeft de verzekeringsarts beperkingen in de FML voor appellant aangenomen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de verzekeringsarts met de aangenomen beperkingen tegemoet gekomen aan de klachten en belemmeringen zoals appellant die ervaart. Nu er geen duidelijke verklaring is voor de cognitieve klachten van appellant is er geen reden om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan een dergelijke verklaring ook niet gevonden worden in de door appellant in beroep overgelegde rapporten van psycholoog Hesselink-van den Berg en het Solvent Team. De stelling van de psycholoog dat appellant mogelijk als gevolg van chronische toxische encefalopathie, ook bekend als de schildersziekte, cognitief beperkt is en daardoor niet in staat is te functioneren in een reguliere werkomgeving is niet onderbouwd met objectief medische informatie. Daarbij blijkt expliciet uit de rapporten van het Solvent Team dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat appellant lijdt aan een dergelijke aandoening. Ook wordt in deze rapporten nogmaals bevestigd dat geen duidelijke verklaring kan worden gevonden voor de cognitieve klachten van appellant.
4.3.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en overgelegd, geeft geen reden om het oordeel van de rechtbank over de voor appellant vastgestelde FML voor onjuist te houden. Het in hoger beroep overgelegde neuropsychologisch rapport geeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om appellant meer of verdergaand beperkt te achten. Ook bij dit onderzoek is geen medisch objectieve verklaring gevonden voor de door appellant ervaren cognitieve klachten. Er is geen aanleiding om deze conclusie voor onjuist te houden.
4.4.
Nu er geen grond was voor twijfel aan de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht geen onafhankelijk medisch deskundige benoemd. Ook in hoger beroep is geen reden voor twijfel, zodat ook de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige in te schakelen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de in beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant deze functies kan vervullen met inachtneming van zijn beperkingen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant zijn naar behoren gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht dat in deze functies geen sprake is van gevaar opleverende situaties en/of machines.
4.6.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

AP