Uitspraak
14 mei 2014, 13/2901 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die zich op 20 juni 2011 ziek heeft gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellant van 17 juni 2013 tot 17 september 2015 recht heeft op deze uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 67%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond is verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Hij verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke medisch deskundige. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn overtuigend en inzichtelijk, en er zijn geen objectieve medische gegevens overgelegd die de stellingen van appellant onderbouwen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant, met inachtneming van zijn beperkingen, in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de functies die aan de schatting ten grondslag liggen. De mate van arbeidsongeschiktheid is terecht vastgesteld op 67%. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.