ECLI:NL:CRVB:2015:3263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
14/3451 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering van appellant, die zich op 20 juni 2011 ziek heeft gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellant van 17 juni 2013 tot 17 september 2015 recht heeft op deze uitkering, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 67%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond is verklaard. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Hij verzocht om de inschakeling van een onafhankelijke medisch deskundige. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn overtuigend en inzichtelijk, en er zijn geen objectieve medische gegevens overgelegd die de stellingen van appellant onderbouwen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant, met inachtneming van zijn beperkingen, in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de functies die aan de schatting ten grondslag liggen. De mate van arbeidsongeschiktheid is terecht vastgesteld op 67%. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.

Uitspraak

14/3451 WIA
Datum uitspraak: 25 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 mei 2014, 13/2901 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Ipenburg hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als vrachtwagenchauffeur, heeft zich op 20 juni 2011 ziek gemeld.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 april 2013 vastgesteld dat appellant van 17 juni 2013 tot 17 september 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 67%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen. Voorts is appellant niet in staat om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. Ten slotte heeft appellant verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen redenen zijn voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen en/of een urenbeperking aan te nemen. In navolging van de appellant behandelend reumatoloog heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant lijdt aan het syndroom van Sjögren. Bij lichamelijk onderzoek heeft hij vastgesteld dat appellant een algeheel stram bewegingspatroon heeft en een zeer gespannen houding. Er zijn geen tekenen van synovitis of artritis. Ook zijn er geen duidelijke neurologische verschijnselen. Als gevolg van deze klachten is appellant volgens de verzekeringsarts beperkt voor rugbelastende en algemeen energetisch zwaarder belastende arbeid. Ook is hij aangewezen op werk onder aangepaste arbeidsomstandigheden. Er is geen reden voor een urenbeperking in engere zin, wel voor een beperking voor excessieve werkdagen en werkweken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Volgens deze arts is de bij appellant vastgestelde belastbaarheid in lijn met de bevindingen van de behandelend reumatoloog en revalidatiearts. Er is geen reden om een urenbeperking in engere zin aan te nemen. Indien voldoende rekening wordt gehouden met de bij appellant vastgestelde beperkingen is appellant in staat fulltime te werken. Voorts geven de door appellant in beroep overgelegde medische stukken afkomstig van onafhankelijk verzekeringsarts W.M. van der Boog en van de reumatoloog van appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond voor een andere beoordeling. Uit deze stukken volgt niet dat de belastbaarheid van appellant is overschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep als zijn commentaar gesteld dat de verzekeringsarts beperkingen heeft vastgesteld voor fysiek zwaar belastende werkzaamheden zodat de aanwezige energie van appellant kan worden aangewend voor licht werk in volle omvang. De verzekeringsarts onderbouwt dat er op de datum in geding geen aandoening bij appellant is die op zich gepaard gaat met energieverlies door erop te wijzen dat er bij lichamelijk onderzoek geen actieve ontstekingsprocessen zijn gevonden. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de bevindingen van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Appellant heeft in hoger beroep geen objectief medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij meer of verdergaand beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen. Gelet hierop bestaat geen grond om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen deze functies kan vervullen. Terecht is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 67%.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen aanleiding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

AP