ECLI:NL:CRVB:2015:3253
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante, die zich op 4 april 2013 had gemeld voor bijstand, stelde dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, maar het college oordeelde dat zij geen zelfstandig subject van bijstand was omdat haar echtgenoot nog op hetzelfde adres stond ingeschreven.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat zij aannemelijk had gemaakt dat zij als alleenstaande ouder moest worden aangemerkt. De Raad overwoog dat de beoordeling van de aanvraag om bijstand loopt van de datum van de aanvraag tot de datum van het besluit. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij in de beoordelingsperiode als alleenstaande ouder kon worden beschouwd, omdat haar ex-echtgenoot nog steeds op het uitkeringsadres stond ingeschreven en er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk niet op dat adres woonde.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De beslissing van het college om de aanvraag om bijstand af te wijzen werd daarmee bekrachtigd. De Raad wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie konden instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.