ECLI:NL:CRVB:2015:3241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
14/3432 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en voldoende medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op minder dan 35% arbeidsongeschikt. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat op 27 december 2012 was genomen, en dat haar met ingang van 18 januari 2013 geen recht op uitkering toekende. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar psychische beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat. Ter onderbouwing overhandigde zij rapporten van GZ-psycholoog N.M. Spaargaren. Appellante verzocht de Raad om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen, omdat zij meende dat de rechtbank dit ten onrechte niet had gedaan. Het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen twijfels had over de vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsgeneeskundige rapporten gaven een helder en overtuigend beeld van de beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat appellante in medisch opzicht in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies waren verbonden. De rapporten van de psycholoog hadden geen betrekking op de datum in geding, en er was geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante terecht op minder dan 35% arbeidsongeschikt was geacht. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/3432 WIA
Datum uitspraak: 25 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
6 mei 2014, 13/3190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Namens appellante is mr. C.W. Langereis, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 december 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 18 januari 2013 geen recht ontstaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 26 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Ter onderbouwing heeft zij twee rapporten van GZ-psycholoog N.M. Spaargaren van
10 november 2014 en 15 juli 2015 overgelegd. Voorts stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijk medisch deskundige heeft benoemd. Zij verzoekt de Raad om dat alsnog te doen. Ten slotte betoogt appellante dat zij niet in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geen grond gevonden voor twijfel aan de juistheid van de bij appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals deze is weergeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat appellante psychisch meer of verdergaand beperkt te achten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijdt appellante aan stemmingsklachten als gevolg van relatieproblemen en druk vanuit de thuissituatie. Gelet hierop moet appellante in arbeid mentaal worden ontzien. In de FML is volgens deze arts voldoende rekening gehouden met deze klachten. Appellante is aangewezen op een rustige werkomgeving en op werk zonder een grote tijdsdruk en zonder een veelvuldig hoog handelingstempo. Daarnaast is appellante beperkt in het omgaan met emoties en conflicten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan bij appellante niet gesproken worden van een depressie in strikte zin. Tijdens zijn eigen onderzoek, noch tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts zijn aanwijzingen gevonden voor een dergelijk ziektebeeld. In de voorhanden medische gegevens, waaronder de door appellante overgelegde stukken van de huisarts en de maatschappelijk werker, blijken volgens deze arts evenmin aanwijzingen hiervoor. Aan deze stukken kan niet worden ontleend dat appellante op of rond de datum in geding, 18 januari 2013, werd behandeld in verband met een depressie.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en overgelegd, geeft geen reden om het oordeel van de rechtbank over de bij appellante vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. De rapporten van GZ-psycholoog Spaargaren hebben geen betrekking op de datum in geding.
4.3.
Nu er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. Nu er in hoger beroep evenmin reden is voor twijfel, ziet ook de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In de arbeidskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen. De gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn naar behoren gemotiveerd. Terecht is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35%.
4.5.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

AP