ECLI:NL:CRVB:2015:3238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
14/2285 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 17 december 2004 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had zijn uitkering in 2011 zien stijgen naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% na een ziekmelding in 2009 door maagklachten. Het Uwv had zijn bezwaar tegen een besluit van 2012 ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2015 werd appellant bijgestaan door zijn gemachtigde, H.J.A. Aerts, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen. De rechtbank had overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, niet onzorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de resultaten. De verzekeringsartsen hadden alle relevante medische informatie in hun beoordeling betrokken, en de rechtbank had geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat er onvoldoende beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten zonder extreem ziekteverzuim. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder toekenning van schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2285 WAO
Datum uitspraak: 25 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
28 maart 2014, 12/369 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door H.J.A. Aerts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt sinds 17 december 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Op 7 april 2009 heeft hij zich ziek gemeld voor zijn werk als autoschoonmaker door maagklachten. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 104 weken heeft het Uwv bij besluit van 13 juli 2011 de WAO-uitkering van appellant verhoogd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 9 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 november 2011 ten grondslag gelegd.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van het resultaat van dit onderzoek. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben alle medische informatie in het dossier betrokken bij hun beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gereageerd op de door appellant in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 oktober 2012 vermeld dat voor de in het behandelplan van 22 augustus 2012 genoemde psychische klachten van appellant, waaronder de paniekstoornis met agorafobie, reeds beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn opgenomen in de FML. Ook voor de door chirurg J. Heemskerk in de brief van
30 augustus 2012 vastgestelde refluxklachten zijn beperkingen opgenomen in de FML. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door Heemskerk genoemde neuralgieklachten op de datum in geding aanwezig waren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
2.2.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv in zijn rapport van 13 juli 2012 heeft vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde voorbeeldfunctie houtwarensamensteller (SBC-code 262140) op 5 april 2011 actueel was. De gemachtigde van het Uwv heeft tijdens de zitting verklaard dat de functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) in april onderscheidenlijk juni 2010 zijn geactualiseerd. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 februari 2012 voldoende inzichtelijk en toereikend heeft gemotiveerd dat de geselecteerde voorbeeldfuncties voor appellant passend zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte onvoldoende beperkingen heeft opgenomen in de FML. Appellant heeft betoogd dat hij ten gevolge van zijn aanzienlijke klachten en beperkingen niet in staat is tot het duurzaam, zonder extreem ziekteverzuim en zonder aanzienlijk afbreukrisico verrichten van arbeid. Voorts had door de forse energetische beperkingen van appellant een urenbeperking opgenomen moeten worden in de FML.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het resultaat van dat onderzoek bestaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
3 november 2011 vermeld dat het spontane bewegingspatroon geen waarneembare belemmeringen vertoonde. De nek- en schouderbewegingen werden soepel en zonder pijngedrag gedemonstreerd. Er was geen bewegingsonrust gedurende 30 minuten zitten. Gaan zitten en opkomen uit de zithouding verliep zonder zichtbare problemen of stijfheid. Het looppatroon was symmetrisch in balans en niet antalgisch. Tijdens de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellant een psychisch gecompenseerd en stabiel toestandsbeeld geconstateerd. Psychisch disfunctioneren kon niet worden afgeleid uit de anamnese of de presentatie van appellant. Er zijn geen waarneembare stemmingsstoornis, angst, lijdensdruk en/of vermoeidheidsverschijnselen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen opgenomen in de FML op de aspecten zwaar tillen, conflicthantering en functies in de dienst- en zorgverlening. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in reactie op de door appellant overgelegde medische stukken vermeld dat de klachten van de handen, schouders en polsen niet speelden tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De refluxklachten in combinatie met een middenrifbreukje waren bekend en zijn met aanvullende beperkingen gehonoreerd. Geen aanleiding bestaat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Het standpunt van appellant dat een urenbeperking aangenomen had moeten worden heeft hij niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. Wat appellant overigens nog heeft aangevoerd, geeft geen reden voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
Voor zover appellant heeft willen betogen dat hij door zijn klachten en beperkingen een excessief ziekteverzuim heeft, zodat van een werkgever in redelijkheid niet verlangd kan worden hem te werk te stellen als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit, geldt dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 augustus 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB2600) een verzuimrisico van ongeveer 30% als excessief wordt beschouwd. Appellant heeft niet onderbouwd hoe groot zijn ziekteverzuim is. Dit valt ook uit de beschikbare gegevens niet af te leiden. Deze grond kan daarom niet slagen.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 februari 2012 en 30 juni 2015 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

AP