ECLI:NL:CRVB:2015:3237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
14/2005 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 8 juni 1993 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 14 februari 2013 besloten de uitkering van appellant te verlagen van 80-100% naar 35-45% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 15 april 2013. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door het Uwv op 1 augustus 2013 gegrond werd verklaard, waarbij de uitkering werd aangepast naar 45-55% arbeidsongeschiktheid, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2013.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 8 april 2014 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende beperkingen zijn opgenomen in de FML en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke psychiater heeft ingeschakeld. Ter onderbouwing heeft appellant een behandelplan van GGZ van 7 augustus 2014 overgelegd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 september 2015 behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de resultaten. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en dossieronderzoek verricht, en de onafhankelijke psychiater P.J.H. Notten had een expertise uitgevoerd. De Raad bevestigde dat de objectief vast te stellen beperkingen voor het verrichten van arbeid doorslaggevend zijn bij de beoordeling van de belastbaarheid van een verzekerde, en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onjuist waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

14/2005 WAO
Datum uitspraak: 25 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2014, 13/4378 WAO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015. Namens appellant zijn verschenen mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, en A. Kaplan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt sinds 8 juni 1993 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), destijds berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 april 2013 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 1 augustus 2013 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft in dit besluit bepaald dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 15 april 2013 berekend wordt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Aan dit besluit ligt een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2013 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet onzorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van appellant, waaronder pijn aan het been, rugklachten, vaatlijden en depressieve klachten. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd bevat geen reden om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben weergegeven in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen absolute eenduidigheid bestaat over de psychiatrische diagnose en heeft daarom aanleiding gezien meer beperkingen op te nemen in de FML. Dat geen absolute eenduidigheid bestaat over de psychiatrische diagnose betekent niet dat onvoldoende duidelijkheid bestond om tot een verantwoorde wijze van vaststelling van de beperkingen te komen. Voorts heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft opgenomen in de FML. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het gegeven dat geen absolute eenduidigheid bestaat over de psychiatrische diagnose niet betekent dat onvoldoende duidelijkheid bestond om tot een verantwoorde wijze van vaststelling van de beperkingen te komen. De rechtbank had een onafhankelijke psychiater in moeten schakelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een behandelplan van GGZ van
7 augustus 2014 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak en heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 augustus 2014 op het behandelplan van GGZ overgelegd.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor twijfel aan het resultaat van dit onderzoek. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht, dossieronderzoek verricht en heeft de onafhankelijke psychiater P.J.H. Notten een expertise laten uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant eveneens onderzocht en heeft alle beschikbare medische informatie betrokken in zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat appellant bekend is met persisterende rugklachten bij een status na tweemaal een HNP-operatie. Mede vanuit een preventief oogpunt is appellant meer beperkt geacht voor de dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts vastgesteld dat geen eenduidigheid bestaat over de psychiatrische diagnose, maar dat wel geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een stemmingsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis. Voor deze stoornissen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen opgenomen in de FML. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat er geen eenduidigheid bestaat over de psychiatrische diagnose niet betekent dat daarom onvoldoende duidelijkheid over appellants medische situatie bestond om tot een verantwoorde vaststelling van de beperkingen te komen. Zoals het Uwv met juistheid heeft betoogd is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1713) niet de diagnose, maar zijn de objectief vast te stellen beperkingen voor het verrichten van arbeid doorslaggevend bij het beoordelen van de belastbaarheid van een verzekerde. Geen aanleiding bestaat het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. Nu geen aanleiding bestaat voor twijfel aan het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, heeft de rechtbank terecht geen onafhankelijke deskundige benoemd.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft in zijn rapport van
31 augustus 2014 in reactie op het behandelplan van GGZ van 7 augustus 2014 verwezen naar zijn rapport van 16 februari 2014, waarin al gereageerd is op eerder ingebrachte informatie van GGZ. Het gegeven dat in het voorjaar van 2014 bij beeldvormend onderzoek een pontiene myelinolyse is vastgesteld, mogelijk op basis van langdurig overmatig alcoholgebruik, doet daar niet aan af. Volgens vaste rechtspraak is immers, zoals in 4.1 is vermeld, niet de diagnose, maar zijn de objectief vast te stellen beperkingen voor het verrichten van arbeid doorslaggevend bij het beoordelen van de belastbaarheid van een verzekerde. Geen aanleiding bestaat deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Ook uit de beschikbare gegevens van de behandelend sector blijkt niet dat voormelde neurologische aandoening op de datum in geding reeds bestond bij appellant.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 juli 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) H.J. Dekker

NK