ECLI:NL:CRVB:2015:3224

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
24 september 2015
Zaaknummer
14/380 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • P.W.J. Hospel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake levensloopbijdrage gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (appellant) en een betrokkene over de levensloopbijdrage die de gemeente aan de betrokkene verschuldigd is. De Raad had eerder op 29 januari 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de gemeente een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Appellant heeft op 27 maart 2015 een nieuwe beslissing genomen, maar deze voldeed niet volledig aan de bezwaren van de betrokkene. De betrokkene stelde dat hij recht had op een levensloopbijdrage die een tegoed van maximaal 210% van zijn bezoldiging zou opleveren. De Raad oordeelde dat de berekening van de levensloopbijdrage door de gemeente niet correct was en dat de polisvoorwaarden van de levensloopverzekering geen invloed hadden op de verplichtingen van de gemeente. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze het besluit van 11 oktober 2012 herroepen had, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. Het beroep van de betrokkene tegen het besluit van 27 maart 2015 werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

14/380 AW, 15/5111 AW
Datum uitspraak: 23 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 december 2013, 13/4827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 29 januari 2015 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2015:270, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant op 27 maart 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Betrokkene heeft een zienswijze ingediend. Appellant heeft desgevraagd zijn reactie op deze zienswijze gegeven.
Op deze reactie is weer gereageerd door betrokkene.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 29 januari 2015 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de Raad appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De Raad heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat appellant daarbij de hoogte van het van betrokkene terug te vorderen bedrag diende te baseren op het verschil tussen de levensloopbijdragen die appellant op grond van artikel 9e:8 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Den Haag (ARG) had moeten storten en de bijdragen die appellant daadwerkelijk aan Loyalis heeft betaald. Appellant diende daarbij tevens te betrekken dat betrokkene is meegedeeld dat niet tot terugvordering van de over 2011 te veel ontvangen levensloopuitkering zal worden overgegaan. De Raad achtte het daarnaast aangewezen dat appellant zich zou uitlaten over de eventuele gevolgen van het nieuwe besluit voor de wijze van invordering van het onverschuldigd betaalde bedrag.
1.3.
Met het besluit van 27 maart 2015 heeft appellant, met het oog op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist. Appellant heeft alsnog onderzocht welk bedrag aan levensloopbijdrage betaald had moeten worden om een tegoed van 210% van de bezoldiging te bereiken, welk bedrag daadwerkelijk is betaald en welk bedrag aan levensloopbijdrage te veel is afgedragen. Een en ander heeft er toe geleid dat het terug te vorderen bedrag nader is vastgesteld op € 569,07 (netto). Het - na verrekening - per saldo in te vorderen bedrag is vastgesteld op € 1.332,28 (netto).
1.4.
In de zienswijze heeft betrokkene te kennen gegeven dat hij zich niet kan vinden in de aan het besluit van 27 maart 2015 ten grondslag liggende berekening van het bedrag dat hij per saldo verschuldigd is aan appellant. Betrokkene heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat hij een overlijdensrisicoverzekering heeft afgesloten met Loyalis om een eventueel positief rendement veilig te stellen. Uit de toepasselijke polisvoorwaarden blijkt dat dit rendement aan de polisnemer moet worden uitbetaald bovenop de 210%, aldus betrokkene.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
2.1.
Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij zelf in de zaak is voorzien door het primaire besluit van 11 oktober 2012 te herroepen. Voor het overige moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
De nieuwe beslissing op bezwaar
2.2.
Nu met het besluit van 27 maart 2015 niet geheel aan het bezwaar van betrokkene is tegemoetgekomen, strekt het geding in hoger beroep zich, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, mede uit tot dit besluit.
2.3.1.
De Raad heeft in de tussenuitspraak tot uitgangspunt genomen dat betrokkene op grond van artikel 9e:8 van de ARG recht had op een levensloopbijdrage van de gemeente tot een zodanig niveau dat een tegoed overeenkomend met 210% van de bezoldiging werd opgebouwd. De Raad heeft verder vooropgesteld dat de ARG geen bepalingen bevat over de betaling van de levensloopuitkering. De levensloopuitkering is een uitkering uit een verzekeringsovereenkomst tussen betrokkene en Loyalis waarbij de gemeente geen partij is. De ARG, de Polisvoorwaarden Levensloop Brandweer, noch enige andere wettelijke bepaling geven appellant de bevoegdheid de hoogte van de levensloopuitkering vast te stellen, aldus de tussenuitspraak.
2.3.2.
Het betoog van betrokkene als onder 1.4 weergegeven stuit af op het in 2.3.1 vervatte oordeel, inhoudende dat betrokkene recht heeft op een levensloopbijdrage van de gemeente tot een zodanig niveau dat een tegoed overeenkomend met maximaal 210% van de bezoldiging werd opgebouwd. De Raad voegt hieraan nog toe dat de Polisvoorwaarden Levensloop Brandweer, zoals appellant in zijn reactie op de zienswijze terecht heeft aangevoerd, niets (kunnen) zeggen over de in de ARG voorgeschreven maximale levensloopbijdrage.
2.4.
Nu betrokkene de juistheid van de aan het besluit van 27 maart 2015 ten grondslag liggende berekening voor het overige niet heeft betwist, slaagt het beroep van betrokkene tegen het besluit van 27 maart 2015 niet. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het besluit van 11 oktober 2012 is
herroepen;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 maart 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 september 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P.W.J. Hospel

HD