ECLI:NL:CRVB:2015:3198
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering huishoudelijke verzorging op basis van gebruikelijke zorg door meerderjarige kinderen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 april 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellante had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college had deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat appellante's meerderjarige kinderen, die tussen de 18 en 23 jaar oud zijn, in staat zijn om gebruikelijke zorg te leveren in de vorm van huishoudelijke taken. De rechtbank oordeelde dat de kinderen gezamenlijk 9 uur per week aan huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten, wat volgens de geldende beleidsregels voldoende is om de aanvraag af te wijzen.
In hoger beroep herhaalt appellante haar argumenten en stelt dat zowel zij als haar kinderen ten onrechte niet medisch zijn beoordeeld. Ze betoogt dat haar echtgenoot niet kan helpen vanwege zijn medische klachten en dat haar kinderen door hun studie en werk niet in staat zijn om de gevraagde zorg te leveren. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de kinderen van appellante in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren, waardoor er geen recht op extra huishoudelijke hulp bestaat. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.