ECLI:NL:CRVB:2015:3198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2015
Publicatiedatum
22 september 2015
Zaaknummer
14/2937 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering huishoudelijke verzorging op basis van gebruikelijke zorg door meerderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 april 2014 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellante had een aanvraag ingediend voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college had deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat appellante's meerderjarige kinderen, die tussen de 18 en 23 jaar oud zijn, in staat zijn om gebruikelijke zorg te leveren in de vorm van huishoudelijke taken. De rechtbank oordeelde dat de kinderen gezamenlijk 9 uur per week aan huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten, wat volgens de geldende beleidsregels voldoende is om de aanvraag af te wijzen.

In hoger beroep herhaalt appellante haar argumenten en stelt dat zowel zij als haar kinderen ten onrechte niet medisch zijn beoordeeld. Ze betoogt dat haar echtgenoot niet kan helpen vanwege zijn medische klachten en dat haar kinderen door hun studie en werk niet in staat zijn om de gevraagde zorg te leveren. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellante geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die de eerdere beslissing van de rechtbank kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de kinderen van appellante in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren, waardoor er geen recht op extra huishoudelijke hulp bestaat. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2937 WMO
Datum uitspraak: 16 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 april 2014, 13/10100 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. de Boorder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 augustus 2015, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ondervindt beperkingen bij het doen van het huishouden. Het college heeft aan appellante tussen 2007 en 2010 enkele malen huishoudelijke verzorging in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend. Bij besluit van 30 september 2010 heeft het college een aanvraag om huishoudelijke verzorging afgewezen.
1.2.
Appellante heeft op 23 april 2013 een voorziening voor het voeren van een huishouden aangevraagd, in de vorm van huishoudelijke verzorging.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 5 juni 2013 op grond van de Wmo de aanvraag afgewezen.
1.4.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft zij medische stukken van zichzelf, haar echtgenoot, haar dochter en zoon overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 1 november 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in het huishouden van appellante meerdere personen aanwezig zijn die de huishoudelijke taken van appellante kunnen overnemen, onder wie een meerderjarige zoon en dochter die tussen de 18 en 23 jaar zijn. Er is sprake van gebruikelijke zorg, waardoor er geen reden bestaat voor toekenning van de gevraagde voorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de twee meerderjarige kinderen van appellante geacht worden bij wijze van gebruikelijke zorg in totaal 9 uur per week aan huishoudelijke werk te kunnen verrichten. Uit de Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2009 (Verordening) en de Beleidsregels hulp in het huishouden gemeente Den Haag volgt niet dat meerderjarige huisgenoten van
18 tot 23 jaar zijn uitgesloten van het leveren van de gebruikelijke zorg als bedoeld in
artikel 19 van de Verordening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de grond van appellante dat het college heeft verzuimd te onderzoeken of haar kinderen beperkingen hebben bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, niet slaagt. Bij het invullen van het aanvraagformulier heeft appellante aangegeven dat haar kinderen geen beperkingen hebben en zij heeft in beroep geen concrete en onderbouwde stellingen aangedragen op grond waarvan aannemelijk is dat de kinderen beperkingen ondervinden. Zij worden geacht ieder 4,5 uur aan huishoudelijke werkzaamheden per week te kunnen verrichten. Dat zij een opleiding volgen en een bijbaan hebben, staat daaraan niet in de weg. Verder heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat in aanvulling op de gebruikelijke zorg nog extra hulp bij het huishoudelijk werk nodig zou zijn. De rechtbank volgt appellante niet in haar betoog dat het college haar en haar echtgenoot had moeten laten keuren, nu dit niet tot een voor appellante gunstiger resultaat had kunnen leiden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar beroepsgronden herhaald. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zowel zij als de personen in haar huishouden ten onrechte niet medisch zijn beoordeeld. Haar echtgenoot kan haar niet ondersteunen voor van de gebruikelijke zorg, omdat hij een groot aantal medische klachten heeft. Haar meerderjarige dochter en zoon hoeven op basis van de toepasselijke regels enkel een eenpersoonshuishouden draaiende te houden. Zij kunnen niet 4,5 uur per week gebruikelijke zorg leveren, omdat zij door school en werk hier geen tijd voor hebben.
3.2.
Het college heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank tot het zijne. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2.
Uit artikel 5 van de hier van toepassing zijnde Beleidsregels hulp bij het huishouden gemeente Den Haag 2012 volgt dat een meerderjarig kind tussen de 18 en 23 jaar wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Uit bijlage 2 van deze beleidsregels komt naar voren dat dit uitgangspunt slechts moet worden gezien in het licht van de normering van de tijd die deze meerderjarige aan gebruikelijke zorg kan leveren. Dit betekent dat de kinderen van appellante elk 4,5 uur en tezamen 9 uur gebruikelijke zorg in het huishouden kunnen leveren. Gelet op de door het college gehanteerde tijdsnormering voor huishoudelijke hulp is er geen grond dat er nog extra huishoudelijke hulp nodig is.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M. Crum

HD