ECLI:NL:CRVB:2015:3153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg in het kader van bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 30 december 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een melding dat appellant niet was verschenen voor gesprekken, heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, L, wat niet was gemeld bij de DWI. Hierdoor heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de bijstand van appellant ingetrokken en een terugvordering ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of er sprake was van een gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg tussen appellant en L. De Raad concludeert dat de verklaring van appellant, afgelegd tijdens een gesprek met handhavingsspecialisten, voldoende basis biedt voor de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg. Appellant had verklaard dat L bij hem woonde en dat zij samen in één slaapkamer sliepen, wat wijst op een mate van verbondenheid die verder gaat dan een zakelijke huurrelatie.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.