ECLI:NL:CRVB:2015:3120
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 3 december 2008 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft een onderzoek ingesteld naar de vermogens- en inkomenssituatie van appellante, naar aanleiding van een onderzoek naar verhaal van bijstand op de onderhoudsplichtige voor haar dochter. Appellante heeft verzuimd om tijdig melding te maken van alle bankrekeningen die op haar naam en die van haar dochter stonden, evenals de stortingen en overschrijvingen daarop. Dit leidde tot onduidelijkheid over haar vermogens- en inkomenspositie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Het college heeft de bijstand van appellante herzien over verschillende periodes en heeft de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat leidt tot de conclusie dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en terug te vorderen. De financiële problemen van appellante worden niet aangemerkt als dringende redenen om van terugvordering af te zien.
De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Heemsbergen, en is openbaar uitgesproken op 15 september 2015.